Jakarta 1994. Hij kwam voorrijden op een roze motorfiets. Zo’n ouderwetse; type ‘Indian’. Mijn vader heeft in Nederlands-Indië nog zo’n motorfiets gehad. Uiteraard geen roze maar een keurig zwart gespoten exemplaar.
Langzaam rijdend, tussen de mensen door laverend, reed hij de straat in. Hij stopte voor het terras van ons hotelletje, stapte af en parkeerde de ‘Indian’ op z’n zijstep. Een blond meisje met een bebobkapsel stapte op hem toe en sloeg haar armen om z’n hals. Geïrriteerd duwde hij haar van zich af en stapte het hotelletje binnen. Het meisje ging weer zitten en nam nerveuze slokken van haar bier. Toen hij weer naar buiten kwam hing er een aap om z’n hals. Het dier had z’n armpjes bij Agus om de nek geslagen, de klauwtjes hielden z’n T-shirt vast en z’n kopje lag tegen z’n borst. Agus ging naast het blonde meisje zitten. Met haar linkerhand aaide ze de aap over z’n kop en haar rechterarm sloeg ze bij Agus om z’n middel. Na korte tijd trok hij zich van haar los, stond op en liep met de aap om z’n hals hangend naar de roze motorfiets. Toen hij ging zitten draaide de aap zich om en greep met z’n beide klauwtjes het stuur vast. Agus startte de ‘Indian’ en reed langzaam weer de straat uit. Toen ze wegreden draaide de aap z’n kop naar het terras, ontblootte z’n tanden en slaakte enkele kreten.
Het blonde bebob-meisje draaide zich om naar de jongen die naast haar zat. Een knappe Indonesische jongen, alhoewel ik denk dat hij ‘Europees bloed’ heeft. Een Indo dus. Hij had lang zwart haar en droeg een rode hoofdband. Ik weet zeker dat mijn moeder zich rot zou zijn geschrokken als ze hem had gezien. Ze heeft het vaak gehad over de ‘pemoeda’s’, de Indonesische jongeren, die tijdens de onafhankelijkheidsstrijd ‘s nachts de straten onveilig maakten. Veel Indische Nederlanders werden in die periode door de ‘pemoeda’s’ vermoord. In die tijd noemde men het doden van Indo’s ‘potong kambing’, de geit slachten.
Het blondje sloeg haar armen om de nek van de pemoedakloon, trok z’n hoofd naar zich toe en begon hem te kussen. De jongen duwde haar iets van zich af en zei: “Ikutlah (volg me)!” Het klonk half verzoekend, half gebiedend. Ze stond op en liep met hem naar binnen. De andere jongens grijnsden en wierpen elkaar steelse blikken toe. “Waar komt ze vandaan?” vroeg ik. “Dari Negeri Australia ( uit Australië),” antwoordde een jongen. “Yang pedas (een hete)!” werd er lachend achteraan geroepen.
De roze motorfiets reed weer de straat in. Nog steeds had de aap met z’n klauwtjes het stuur vast. Agus parkeerde de ‘Indian’ op dezelfde plek, slingerde de aap om z’n nek en liep naar binnen. Hij had ondertussen één keer naar de lege zitplaats van het blondje gekeken. Na enkele ogenblikken kwam hij weer naar buiten. Voor hem uit liep de jongen met de rode hoofdband. Met z’n linkerhand duwde Agus de jongen richting de straat en in z’n rechterhand had hij een pistool. De arm hing slap langs z’n lichaam en de loop van het pistool wees naar de grond. Toch ging er iets heel dreigends van hem uit. Bij de stoep liet hij hem gaan en stak het pistool weer terug onder z’n T-shirt. Op z’n rug, tussen de band van de broek. Nadat Agus weer naar binnen was gegaan stak een pokdalige jongen z’n duim naar me op en riep:
“Agus Police (Agus is politieagent)!”
“Agus teman saya (hij is mijn vriend)!”
Ik stak ook maar m’n duim op. Leek me een goed moment.
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) Weesp 1998.