Alhambra

“Volgende week wil ik naar Granada,” zei Hitty. “We zijn al lang niet naar het Alhambra geweest.” Ik antwoordde: “Klopt. Al vijftien jaar niet.” Peinzend keek ze voor zich uit. “Is het alweer vijftien jaar geleden?” Ik knikte. “Dan wordt het zeker tijd om er weer eens naar toe te gaan. Laten we de kaarten bestellen en volgende week naar Granada gaan.” Voordat het lijkt alsof we zomaar vanuit Weesp het eerste de beste vliegtuig richting Granada namen, moet ik wel even melden dat we dit gesprekje voerden in de tuin van de villa, die we in Nerja een lieflijk stadje in Zuid-Spanje hadden gehuurd. Het ligt ongeveer anderhalf uur rijden van Granada en als het weer is zoals het de afgelopen week was, zullen we weer intens genieten van het rijden zonder kap. Het is hier aangenaam warm en dan is de cabrio op z’n best. Vooral wanneer we de tank kunnen volgooien voor één euro zesentwintig per liter; meer dan dertig cent goedkoper dan in Nederland. Kijk, dat is lekker rondrijden.

Hitty liet er geen gras over groeien en zette me meteen aan het werk. Ik moest en zou diezelfde dag kaarten bestellen. “Dat kan ook via het internet. Aan de overkant is een restaurant waar ze WiFi hebben, dus pak je laptop op en kom mee.” Ik lag net lekker onderuit en sputterde dus tegen. Het is zoiets als wanneer iemand je een por geeft wanneer je op weg bent naar je remslaap. “Laat mij verdorie lekker liggen…” Ze herhaalde haar bevel en voegde er aan toe: “Het is daar ‘happy hour’, twee drankjes voor de prijs van één.” Ik sprong op, pakte de laptops in en volgde haar naar de overkant van de straat. Haar informatie bleek niet te kloppen. Het was de eerste ronde betalen en daarna de tweede ronde gratis. Die periode zaten we wel uit, bedacht ik me. Ik klapte mijn laptop open en zocht de bewuste site. Entree-bewijzen Alhambra. Bestellen? Ja. Hoeveel? Twee. Welke dag? Volgende week dinsdag. Tijd? Doe maar tien uur. Ondanks het ingestelde quotum waren er nog zat tickets te koop. Intussen zag ik dat je ook via een machine in de stad de kaarten kon bestellen en dat die machine de kaarten er ook meteen uitspuwde. Dat klonk goed. “Laten we dat gaan doen,” stelde ik haar voor. “Waarom niet nu!” vroeg ze dwingend. “Omdat ik hier geen printer heb en als we ze met de creditkaart betalen, dan wil ik wel graag een tastbaar bewijs in de vorm van entreekaarten.” Ze zei niets. Doorgaans is dat niet goed.

De volgende dag togen we naar de betreffende machine. Het apparaat staat in de hal van een bank. De bank was gesloten, dus was er niemand die ons kon helpen. Maar gelukkig sprak het apparaat meerdere talen. Je hoefde alleen op het betreffende landsvlaggetje te drukken en voilà. Op de vraag welke taal we wilden gebruiken antwoordden we via het drukken op de ‘Union Jack’, omdat het drukken op de rood-wit-blauwe vlag een enthousiast antwoord in de trant van “Hola signor” opleverde. Dat riep het ding ons nu ook weer toe. Okee, het ding sprak dus geen Nederlands en Engels. Na het drukken op de Duitse vlag was het antwoord weer: “Hola signor.” We probeerden Frans, een taal die we niet zo goed machtig zijn, maar de rood-wit-blauwe vlag wapperde uitnodigend. Helaas pindakaas, geen Franse begroeting. Dan verdorie maar in het Spaans. “Spreek je misschien Spaans, Kreng?” En ja, het antwoord was correct. Het apparaat begroette ons met een monter: “Hola signor.” Of iets wat daar op lijkt. Na wat geknoei kwamen we op de pagina terecht waar we de kaartjes konden bestellen. Via de trits; hoeveel kaarten, welke datum, welke tijd, bestelden we twee kaarten voor dinsdag 15 februari om tien uur. Het antwoord van het Spaanstalige apparaat was: “Kan niet. Vol. wilt u misschien kaarten voor in de middag of wellicht voor een andere dag bestellen?” Wat een larie. Gisteren waren er nog heel veel ochtendkaarten beschikbaar en nu is de boel al uitverkocht? Maar goed, dan maar ‘s ochtends de 16e. Vol! De 17e dan? Nee! 18e? 19e? 20e? Stom ding! Woedend logden we uit en zagen vlak voordat we wegliepen het woord ‘Adios’ oplichten.

Op tien minuten lopen is een internet café. Daar vroegen we aan de vloeiend Engels sprekende meneer achter de balie of hij de kaarten die we via zijn computer wilden bestellen voor ons kon uitprinten. Ja dat kon hij. Mooi. De site was in het Engels (Nederlands wordt alleen in Nederland gesproken en door nog enkele boeren in Zuid-Afrika, die zich nog vastklampen aan die goeie ouwe tijd van Sarie Marijs) en het was allemaal zo gepiept. Alleen hadden we nu wel een bewijs van de betaling, maar nog geen officiële entreebewijzen. Die konden we laten uitspuwen door een apparaat dat in de hal van de een paar straten verderop gelegen bank staat of bij een apparaat dat bij de poort van het Alhambra staat opgesteld. We waagden nog één poging en doorliepen opnieuw het traject van ergernis. Weer was het resultaat nul komma nul.

We besloten om de volgende week dinsdag dus maar extra vroeg weg te gaan om de kaarten bij de poort op te halen. Behalve een machine zal er toch ook nog wel een hokje met een onbeschofte Spanjaard zijn, zoals we dat gewend zijn van onze bezoeken in de begin jaren negentig? Maar wie weet, hebben de bij het Alhambra werkende kassamedewerkers zich taalkundig ontwikkeld en zijn het nu alleen nog de machines die zich qua sociale vaardigheid nog in de 90-er jaren bevinden. Intussen kostte het gedonder rond de kaarten ons het grootste deel van de middag. Ik was afgepeigerd en had dorst als een tempelier. Ik verheugde me op mijn welverdiende ‘Heilige Giel’ oftewel een goudgeel biertje van het merk San Miguel.

Inmiddels was het volgende week maandag geworden en hadden we na een mooie wandeling langs het strand zin om de kaartjesmachine van de bank opnieuw uit te testen. Taalkundig was het ding de afgelopen achtenveertig uur niet veel slimmer geworden, gezien de stapel spiekbriefjes (gek genoeg ook in het Spaans) die ernaast lag. Ik weet nog goed hoe ik vroeger probeerde om op mijn armen en benen ‘spiekbriefjes’ te schrijven en vol afgunst keek naar het gemak waarmee de meisjes in de klas hun spiekbriefjes wegwerkten in hun opgevulde bh. Voor de meiden werkte dat natuurlijk alleen bij mannelijke leerkrachten. De extra hulp bleek zeer nuttig en via het indrukken van de op het ‘spiekbriefje’ voorgekauwde teksten kwamen we tot vlak voor het moment waarop we de knop ‘printen’ moesten indrukken. Dat deden we niet. Er was iets mis met de op het scherm getoonde tijd waarop we het Alhambra mochten betreden. Wij wilden het om tien uur ‘s ochtends bezoeken, maar het apparaat vond zes uur ‘s avonds een veel betere tijd. De helpende hand zat gelukkig om de hoek. “Meneer, deze tijd klopt niet hoor,” zei Hitty tegen een medewerker van de bank, die net als zijn collega’s een heerlijk vriendelijke uitstraling had en blijkbaar gewend was om te gaan met door de kaartjesmachine lichtelijk gefrustreerd geraakte toeristen. “Dat geeft niet mevrouw,” antwoordde de man. “Dat doet ie altijd.” Hij sprak over het apparaat alsof het een ondeugend kind was. Gewoon negeren en op ‘printen’ drukken.” Dat deden we en het apparaat spuwde de twee kaarten uit. Mét de correcte tekst. We hadden in ons ‘gesprek’ met het apparaat de aandacht getrokken en dus keken er te veel mensen toe. Ik kon het dus niet een corrigerende rotschop geven, zoals je ook een heel vervelend kind geeft wanneer het niet weet op te houden met pesten. Of mag dat niet… kinderen schoppen?

We vertrokken de volgende dag om acht uur richting Granada. Ruim op tijd dus. Het was nog heiig buiten. Toen we geholpen door ‘Karin’ (onze bevallige GPS) bij het Alhambra aankwamen, leek het nog heiiger geworden, met een neiging tot buiig. Klokslag tien uur mochten we het pronkstuk van het Alhambra, het prachtige Nasrid paleis betreden. Nog steeds adembenemend mooi. De laatste keer dat we er waren was zoals gezegd alweer vijftien jaar geleden en we maakten toen een prachtige serie foto’s. Deze keer was er ook een extra tentoonstelling ingericht met daarin de leeuwen die oorspronkelijk in het naastgelegen ‘Patio de los Leones’ stonden. Het was verschrikkelijk. Het was het moment dat we er achter kwamen dat het ‘pronkstuk binnen het pronkstuk’, het overweldigend mooie ‘Patio de los Leones’ was verworden tot een met groene zeilen afgezette bouwput. Om de dag nog gruwelijker te maken, barstte de hemel open en stortte al het water dat de afgelopen dagen daarboven was verzameld over het Alhambra. We hadden in de cabrio de afgelopen tien dagen heerlijk ‘kaploos’ rondgereden en precies op dinsdag 15 februari van het jaar 2011, om kwart voor elf ‘s ochtends, vonden de ambtenaren van het ‘Hoogheemraadschap van de Heer’ dat daarboven de sluizen open moesten. Om de moed erin te houden nodigde Hitty me uit om de in het Alhambra geëxposeerde werken van Matisse te bekijken. Ik bedoel hiermee niet de werken van mijn neefje Matisse, maar die van de begin twintigste eeuwse schilder, Henry Matisse. De regen was plotsklaps vergeten. Het kijken naar de gedurfde kleurstellingen op de schilderijen van Matisse deed de zon weer schijnen. Natuurlijk is de door zijn ogen geziene natuur met mooie sprankelende kleuren op het doek gezet, maar ik persoonlijk had nog meer plezier met het kijken naar de door Matisse op het doek vereeuwigde naakte en halfnaakte vrouwen, waarbij zijn modellen alle eigenschappen vertonen van krachtige, verlokkende en vruchtbare deernen (wat een prachtig woord). De brede heupen, de ietwat stevige dijen en de licht bollende buiken, suggereren dat de modellen vrouwen waren die wisten wat ze wilden én ook wisten hoe ze het konden verkrijgen. Ik kan me dus voorstellen dat begin twintigste eeuw het schilderij van zo’n pin-up als een poster van het meisje met het nietje in de navel van de midden-pagina van de playboy, boven het bed hing van een jochie van veertien. Al met al had ik toch een topdag. Met dank aan Matisse.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (scribent/antropoloog/niet-westers socioloog) Zuid-Spanje, februari 2011