Tijger

Voordat ze naar het stadje Bodie kwam werkte ze in Virginia City en in Carson City. Laura werkte er in kroegen en bordelen. Oorspronkelijk kwam ze uit Pennsylvanie, waar ze rond 1860 was geboren. Waarschijnlijk reisde ze naar Virginia City om net als vele anderen fortuin te maken. In die wilde omgeving was de gemakkelijkste manier voor een vrouw om geld te verdienen, door te werken als barmeid of als hoer. Laura combineerde die twee beroepen. Begin 1890 verhuisde ze van Carson City naar Bodie. Ook in het mijnstadje Bodie werkte ze in de kroeg. Ook daar als barmeid en als hoer. Wanneer de goudzoekers een goede dag hadden brachten ze een deel van het verdiende geld naar de kroeg en een deel naar Laura. Wat van de verdiensten overbleef was bestemd voor de dagelijkse behoeften zoals: eten, drinken, de huur van het huis of de hut, en niet te vergeten het hout voor de kachel, want de winters in Bodie waren lang en bitter koud.

Laura zag ze komen en gaan. Iedereen wilde er rijk worden. Het goud lokte. Ze kwamen als jonge man naar Bodie en gingen als grijsaard weer weg. Als ze al weg konden komen. Bodie hield hen vast. “Misschien morgen,” was de wens van de dag. “Misschien vinden we morgen goud.” Laura ontving ze met liefde. Natuurlijk moesten ze betalen voor haar liefde. Dat moesten de goud- en zilverzoekers in Virginia City en Carson City ook, voordat ze naar Bodie kwam om daar haar geluk te beproeven. Ze was niet duur. Waarom zou ze ook. Zo had ze altijd werk. Ze moest in ieder geval genoeg verdienen om haar huisje, het hout voor de kachel en haar dagelijks eten te kunnen betalen. Wat van het geld overbleef spaarde ze op voor haar oude dag, die snel genoeg zou komen. Ze had tot nu toe niet overdreven veel kunnen sparen, maar het was genoeg om een aantal jaren van te kunnen leven. Ze hoopte dat ze in Bodie wat meer geld opzij kon leggen om daarvan later zorgeloos oud te kunnen zijn.

Het begon met die gekke Ier. Hij was een trouwe klant en een goede vriend geworden. John, zoals de gekke Ier heette, lag zwetend in haar bed. Hij was de vorige avond dronken binnengestapt en van het een kwam het ander. De volgende ochtend lag hij zwetend en ijlend in haar bed. Zijn magere kop leek nog magerder geworden en zijn rode haar had zijn glans verloren. Ze verzorgde hem tot hij onder haar handen stierf. John had niemand. Hij had wel veel kennissen, want iedereen kende de gekke Ier, maar uiteindelijk bleek dat John niemand had die voor hem een kist en een fatsoenlijke uitvaart wilde betalen. Laura betaalde de kist en het rijtuig. Per slot van rekening was hij in haar bed gestorven. Het was druk op de begrafenis van John. Iedereen dronk op zijn ‘hemelvaart’. Uiteraard werden ook die kosten door Laura betaald. Vanaf dat moment, wanneer een mijnwerker ziek werd, was het Laura die voor hem zorgde. Soms tot aan de dood. Jarenlang deed ze dat. Jarenlang verzorgde ze zieke mijnwerkers. Ze deed dit naast haar werk in de kroeg en hield het vol totdat ze zelf ziek werd.

Op een dag, in 1914, bleef ze in bed liggen. Ze had een longontsteking en zou daar aan bezwijken. Of iemand haar in die tijd heeft bijgestaan is niet bekend. Ze stierf en werd begraven. Maar, niet op de begraafplaats van Bodie. Nee, dat was alleen weggelegd voor respectabele burgers. Daar hoorde zij niet bij. Ondanks dat ze veel zieke mensen had verpleegd en had bijgestaan tot aan de dood, was ze wat de burgers van Bodie betrof nog steeds een hoer en werd daarom niet gerekend tot een respectabel lid van de stad. Laura werd begraven op het stukje begraafplaats buiten de begraafplaats. Links van het hekwerk lagen de respectabele burgers en rechts van het hekwerk, op Boot Hill, lagen de buitenechtelijk verwekte kinderen, de (zelf)moordenaars, de dieven en de hoeren.

Het buitensluiten van hoertjes gebeurde niet alleen in die tijd. In mijn stamkroeg kwam regelmatig een hoertje dat na haar werk nog een paar afzakkertjes kwam halen. Niemand wist eigenlijk hoe ze heette. Er zal best wel eens naar gevraagd zijn, maar we noemden haar altijd Tijger. Op een dag kwam ze binnen, bestelde een biertje en ging aan een tafeltje zitten. Ze had een rond gezicht, bruine ogen en halflang donkerblond haar. Krullend. Haar lippen waren overdreven rood gestift, maar ze kon dat hebben. Sommige mensen hebben dat. Die kunnen hun lippen felrood stiften. Het stond haar goed. Ze droeg een strakke spijkerbroek over een iets te dikke kont en een bloesje met tijgerprint over een veel te strak zittend T-shirt. Het meest opvallende aan haar waren haar borsten. Door haar veel te strak zittende T-shirt werden die nog meer geaccentueerd dan eigenlijk nodig was. Het was duidelijk haar werkkleding en we hebben haar nooit in andere kleding dan haar werkkleding gezien. Soms had ze een broek in tijgerprint aan en soms een blouse. Uiteraard werd ze dus door ons Tijger genoemd. Behalve wanneer de mannen met hun vriendin of vrouw in de kroeg zaten. Dan werd Tijger door hen genegeerd. Ze werd dan zelfs niet gegroet. Het leek haar niets te doen, maar van binnen bleek ze heel erg verdrietig.

Ik herinner me nog heel goed die eerste dag dat ze binnenkwam. Ze ging aan het tafeltje zitten en ik en de twee andere mannen aan de bar, staarden verbaasd naar die enorme borsten, in ons vakjargon van toen ook wel ‘jetsers’ genoemd. Tijger glimlachte naar ons en wij glimlachten terug; starend naar die kloof. We vroegen haar of ze met ons mee wilde spelen. We speelden ‘Mexicaantje’, een dobbelspel, waarbij de verliezer van die ronde het bier betaalde. “Ja leuk,” zei Tijger en kwam tussen ons in op een kruk zitten. “Maar laten we één ding afspreken jongens,” zei ze met haar zware, door drank en sigaretten gevormde stem. “Nu even goed kijken en daarna niet meer steeds naar m’n tieten staren.” Natuurlijk was dat een geweldige zet van haar en vanaf dat moment werd ze één van de ‘jongens’. Uiteraard konden we niet altijd om haar ‘jetsers’ heen. Onze ogen bleken soms onwillekeurige spieren te hebben en dan werd je weer wakker geprikt door een vinger van Tijger die met kracht in je zij werd geramd.

Op een dag vertelde Tijger aan Hitty en mij dat ze het toch wel erg vond wanneer haar andere ‘vrienden’ haar niet groetten als ze met hun vrouw of vriendin in de kroeg zaten en zij binnenkwam. We zeiden nog dat ze daar, zoals altijd, maling aan moest hebben, maar het bleek dat Tijger toch niet zo gehard was als dat ze wilde overkomen. Ze kwam steeds minder vaak en op een dag bleef ze weg. Hitty en ik vonden het jammer. Het was een leuke meid. En wanneer we dan, tijdens het reizen in het heden of het verleden, mensen tegenkomen zoals Laura, dan moeten we altijd weer aan Tijger denken en aan de tijd dat ik met haar ‘Mexicaantje’ speelde. Dan voel ik weer die priemende vinger in m’n zij, terwijl ze met de andere hand de beker op de bar ramt en zegt: “Jouw beurt!”

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) November 2010.