Bungus Bay

Met de golven tot onze borst duwden de visser, Hitty en ik tegen de boeg van de boot, in een poging het voor stranden te behoeden. Steeds rees de boeg op de kracht van een aanrollende golf, om meteen daarna weer met een klap op de zanderige bodem terug te vallen. We deden een krankzinnige poging om de tien meter lange vissersboot bij de kust weg te houden. Steeds weer klapte de boot op de bodem, rakelings langs onze benen. Steeds weer, als de boeg omhoog kwam, probeerden we het om te duwen richting zee. Een hopeloos en uitputtend gevecht.

In 2002, tijdens een zwerftocht over Sumatra, waren we bij Bungus Bay terecht gekomen, zo’n twintig kilometer ten zuiden van Padang. Eigenlijk is het strand er niet zo mooi en schoon, maar dat wordt weer goed gemaakt door de prachtige omgeving. Er zijn enkele hotelletjes en restaurants en het is er best goed toeven. Hitty en ik zaten in een restaurant aan zee, te genieten van het uitzicht en van het lekkere eten dat voor ons op tafel stond.

Het was zo’n middag waarbij het weer elk moment kon omslaan. En, dat deed het ook. De dreiging hing al een tijdje in de lucht en plotseling was daar de verwachte tropische bui. Vanuit zee kwamen de donkere wolken razendsnel opzetten en de golven kwamen met meer kracht en schuim aanrollen. Het was prachtig om te zien. Toen kwam de regen. Het sloeg tegen de inmiddels neergelaten bamboe rolgordijnen. Een zelfde soort rolgordijn als welke we nu in La Linea als zonwering gebruiken. Het was een gezellig geluid; het kletteren van de regen tegen het bamboe. Af en toe zwiepten de slagregens de bamboe rolgordijnen opzij en gulpte een deel van de nattigheid het restaurant binnen.

Na ongeveer een uur nam de bui af en konden we weer de rolgordijnen optrekken. De donkere wolken trokken weg en er verscheen al wat blauw aan de hemel. Vlak voor de kust, op niet meer dan tien meter in zee, lag een vissersboot en over het strand rende een vrouw gillend en huilend heen en weer. Een klein figuurtje stond in zee tegen de boeg van de boot te duwen.

De mensen in het restaurant vertelden ons dat, als de boot op het strand terecht zou komen, het hopeloos verloren was. Men zou het nooit meer terug in zee kunnen krijgen. Het was te groot en te zwaar. Nu begrepen we de wanhoop van de vrouw op het strand. Samen met de toegestroomde mensen keken we naar het nutteloze gezwoeg van de man aan de boeg. Steeds kwam het schip omhoog en klapte weer terug op de bodem van de baai. De man gaf in z’n wanhoop niet op. Bij het omhoog komen duwde hij tegen de boeg en bij het terugvallen zette hij zich van de boot af. Ondanks dat we er weinig vertrouwen in hadden, konden we het niet langer aanzien en renden de zee in om de man te gaan helpen.

Zo stonden we, met z’n drieën, tegen de boeg te duwen, er voor zorgend, door op tijd weg te stappen, dat de boot onze benen niet verpletterde. Bij elke aanrollende golf duwden we uit volle macht en hoopten de neus weer richting zee te krijgen, zodat de motor weer gestart kon worden. Maar, wie zou dan de motor moeten starten. De eigenaar stond naast ons tegen de boeg te duwen.

Het duurde vreselijk lang voordat er hulp kwam. Ze stonden allemaal op het strand toe te kijken hoe iemand z’n broodwinning dreigde te verliezen. Alleen twee witkoppen (als ik mezelf ook zo mag noemen) waren bereid om te helpen. En één van die witkoppen was ook nog eens een vrouw. Ondanks dat we ‘tolong’ (help) gilden aarzelden de mensen. Wie weet waren ze bang om door de boot geplet te worden. Een terechte angst. Hitty en ik waren zonder na te denken de zee in gerend. Pas toen de boot met een klap weer neerkwam beseften we het gevaar. Maar, het was al te laat. Dus toen we er toch eenmaal waren…

Na wat een eeuwigheid leek kwam er hulp. Plotseling stonden er meer mensen naast ons te duwen. Misschien heeft onze hulp als voorbeeld gediend en schaamden ze zich voor hun afwachtende houding. Ik weet het niet. In ieder geval kwam de hulp net op tijd en wisten we inderdaad de boeg richting zee te krijgen. De eigenaar was al op de boot geklommen en wist de motor aan de praat te krijgen.

Toen we uitgeput de zee uitkwamen klonk er een klaterend applaus. De mensen juichten en klapten. We hadden samen de elementen verslagen. Iets waar ze in het begin blijkbaar niet in geloofden, gezien de afwachtende houding. We hopen dat ze er iets van geleerd hebben. In ieder geval was men blij en werd ons de handen geschud. Ook kregen we de nodige schouderklopjes. De rest van de middag werden we als helden behandeld. Iedereen wilde ons kennen.

Maar het blijft vreemd. Je verwacht dat de mensen in een kleine vissersgemeenschap voor elkaar klaar staan. Dat ze voor elkaar in de bres springen, onder het mom van: “Vandaag heb jij een probleem en morgen misschien ik.” Natuurlijk was het leuk om te zien hoe enthousiast iedereen was na de overwinning op de zee, maar  het was ook teleurstellend om te zien hoe men in eerste instantie reageerde op het misfortuin van een ander. Of, eigenlijk niet reageerde. Hoe men gewoon passief toekeek hoe een ander z’n broodwinning dreigde kwijt te raken. Als ze van onze actie nog niets geleerd hebben, kunnen ze wat mij betreft het woord ‘tolong’ uit hun woordenboek schrappen.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 2006