De mitrailleur op onze buik richtend schreeuwde hij ons in het Khmer iets toe.
Met wilde ogen zwaaide hij het ding heen en weer; van Tod’s buik naar die van mij. Vijf meter achter ons liepen Lisa en Hitty. We hadden geen tijd om bang te zijn, maar beseften donders goed dat het menens was.
We hadden Tod en Lisa in Siemreap ontmoet. Siemreap ligt in Cambodja en dicht bij de stad liggen de prachtigste tempels, waaronder Angkor Wat. Vanuit Bangkok is het een dag reizen. Een lange en zware reis. Vooral het laatste stuk is een echte botten-breker; met negen man in de bak van een pickup-truck. De weg leek alleen maar uit diepe kuilen te bestaan. Bij daglicht was het al een beproeving maar in het duister van de nacht weet je al helemaal niet hoe je de klappen op moet vangen. Op een zeker moment gaf ik me maar over aan het continu door elkaar geschud worden. Maar ondanks de pijn in kont en rug genoot ik toch nog van de prachtig heldere sterrenhemel en de regelmatig langsschietende groepen vuurvliegjes.
Om de haverklap werd de auto aangehouden door militairen, die met een grote zaklantaarn ieder gezicht in een bundel licht zetten. Regelmatig moest er betaald worden om door te mogen rijden. Het zijn gevaarlijke en corrupte jongetjes met mitrailleurs en je weet nooit tot welk kamp ze behoren. Horen ze bij het reguliere leger of zijn het leden van de Rode Khmer? Je bleef dus maar stil zitten en probeerde er voor te zorgen dat ze niet nerveus werden.
Via kapot geschoten wegen en bruggen bereikten we Siemreap. Ondanks dat er werd beweerd dat alle landmijnen zouden zijn opgeruimd waagden we ons niet van de weg. Als je moest plassen liep je gewoon twintig meter van de auto vandaan, ervoor zorgend dat je op de weg bleef. Vanuit de auto was je dan niet meer zichtbaar. Opgeslokt door de duisternis. Donker is daar ook echt donker. Later hoorden we dat er nog steeds veel mijnen liggen. Vooral de ‘floating mines’ zijn gevaarlijk. Die verplaatsen zich tijdens het regenseizoen. Ze drijven gewoon naar een andere plek om daar hun verwoestende werk te doen. Vaak zie je mensen met één been. Op een landmijn gestaan tijdens het werken op het land. Ook kinderen die een been zijn verloren tijdens het ravotten in de velden of tijdens een partijtje voetbal.
Tod en Lisa wilden net als wij ook die prachtige tempels bij Angkor zien. Vooral de half door het oerwoud overwoekerde, niet gerestaureerde tempels geven je een ‘Indiana Jones’ gevoel. Het is vreemd dat er nauwelijks mensen zijn die de overwoekerde tempels bezoeken, terwijl die juist dat romantische gevoel opwekken. Het gevoel dat extra gevoed wordt door de jungle met z’n geluiden en geuren. Bomen die dwars door de daken van de tempels zijn gegroeid. Lianen die de tempels met elkaar verbinden. Steegjes en nissen. Reliëfs met priesters en danseressen. Beelden van Boeddha. Op de achtergrond de geluiden van het oerwoud. Schreeuwende apen die over de half vergane daken rennen en springen. Het specifieke geluid van de neushoornvogel. Veel kleurrijke vogels, met de mooiste zang.
Samen met Tod, Lisa en nog enkele andere reizigers zagen we in ons hotelletje de film ‘Killing Fields’. Alhoewel Tod al dertig is en Lisa drieentwintig zagen ze de film voor het eerst. Ze begrepen er niets van dat ‘Amerika’ niet had ingegrepen en waren erg ontdaan over wat ze te zien hadden gekregen. Wat kunnen Amerikanen toch heerlijk naïef zijn.
De eigenaar van het hotelletje heeft ze uitgelegd hoe de situatie toen was en hoe Cambodja er nu aan toe is. Volgens hem hebben nog veel mensen wapens in huis. Vooral AK-47 mitrailleurs circuleren nog vrij rond. Zelf had hij er ook een en demonstreerde die aan ons. Men is er nog steeds erg bang. Bang voor de Khmer Rouge en ook bang voor de regeringstroepen. Die zijn volgens hem net zo gestoord. Een week geleden zijn bij een overval van de Khmer Rouge twintig politieagenten gedood. Het gebeurde bij een politiebureau in hartje Phnom Penh, anno 2002.
Tod en Lisa kwamen we weer in Phnom Penh tegen. Nadat we terugkwamen van de ‘killingfields’ liepen we ze tegen het lijf. De ‘killingfields’ bestaat uit een vlakte vol met massagraven waar het Poll Pot regime de stakkers, die in de ‘school’ ernstig waren gemarteld en daarna geexecuteerd, begroef. De ‘school’ is de in 1975 door Pol Pot’s geheime dienst overgenomen Tuol Svay Prey Hoge School; door hen omgetoverd in gevangenis 21. Hier werden meer dan 17.000 mensen gemarteld en weggevoerd naar Choeung Ek, om te worden geexecuteerd. Uiteindelijk is bijna de helft van de bevolking door de Rode Khmer vermoord. Men had het met name voorzien op de intellectuelen, zoals: leraren, artsen en rechters. Het dragen van een bril was al genoeg reden om te worden opgepakt. De repressie en indoctrinatie was zo alom dat zelfs kinderen hun ouders en andere familieleden verraadden. De meest fanatieke aanhangers van Poll Pot waren rond de twintig jaar oud. Veel mensen uit die generatie lopen nog rond en doen gewoon mee aan het dagelijks leven.
De wreedheid van de Rode Khmer wordt duidelijk wanneer je de ‘school’, nu een museum, bezoekt. De Rode Khmer fotografeerde iedere gevangene. Op de gezichten zie je angst, pijn, woede, weerstand en soms zelfs een flauwe glimlach. Een enkeling laat duidelijk z’n walging zien. Mannen, vrouwen, kinderen. Jong en oud. Eerst maanden geketend op de grond liggend. Daarna zwaar gemarteld. En als ze al niet al bezweken waren tijdens de martelingen werden ze afgevoerd naar het executieterrein. Naar Choeung Ek, de beruchte ‘killing fields’. En onze fantastische wereldleiders keken toe en deden niets. De Verenigde Staten waren net Vietnam uitgegooid en ook Frankrijk waagde zich niet opnieuw aan een Aziatisch avontuur na hun aftocht uit Cambodja en Vietnam.
Het was verboden emoties te tonen. Toonde je die wel dan werd je gemarteld. De bedden waarop dat gebeurde staan nog in de martelkamers. Nog steeds zijn de bloedvlekken zichtbaar.
(wordt vervolgd)
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) 2002