Cambodja (2/2)

(vervolg)

We dwaalden samen  met Tod en Lisa een middag door de stad en vooral door de achteraf straatjes. Tod keek me ietwat meewarig aan toen ik hem vertelde dat we voor donker de steegjes uit moesten zijn. Er zijn teveel bendes en de politie -en legermacht is corrupt. Ondanks z’n scepsis luisterde hij toch naar me en zorgden we ervoor om voor donker weer bij het hotel te zijn. Onderweg maakten we een afspraak met een restauranthouder om in zijn tentje te gaan eten. Maar we moesten eerst naar het hotel om het stof van ons lijf te spoelen.

Na het douchen liepen we terug naar het restaurant. Het was maar tien minuten lopen van ons hotel dus dat kon net. In het donker is Phnom Penh plotseling een heel andere stad. Heel dreigend en nerveus.  Net zo dreigend en nerveus als de militair die ons opving met z’n AK-47 in de aanslag.

Overdag zien ze me al aan voor een halfbloed-Khmer, zeker als ik een doek tegen het zweten om het hoofd heb gewikkeld. Ik werd dan ook vaak in het Khmer aangesproken. Ik kan me dus voorstellen dat de nacht een volbloed-Khmer van me maakte. Ook Tod (van Italiaanse komaf) zag er donkerder uit dan normaal in de schaars verlichte straat.

De man bleef schreeuwen en met z’n mitrailleur zwaaien en toen hij door had dat we reizigers waren sommeerde hij ons agressief en  met veel gebaren om een andere weg te nemen.  Ik wees naar het restaurantje dat vijf meter voorbij de versperring lag en vertelde in het Engels dat we hadden afgesproken daar te gaan eten. Toen ging hij helemaal door het lint. Gillend en zwaaiend met z’n mitrailleur liep hij naar ons toe, terwijl wij zo slim waren om onze handen zo hoog mogelijk in de lucht te steken.

Plotseling sprongen er een stuk of drie militairen naar voren en begonnen hun kameraad om een voor ons onduidelijke reden in elkaar te meppen. Slaand, schoppend en met hun wapens zwaaiend werd hij door de straat gejaagd. Wij kozen ondertussen het hazenpad. Met z’n vieren stoven we de andere kant op en liepen tegen een blinde muur. Niet de beste plek om te zijn. Langs de muur rennend probeerden we naar een zijstraatje te komen. Terwijl achter ons een schot werd afgevuurd doken we achter een auto. Vandaar vluchtten we een huis in. Wie het schot heeft afgevuurd en of het voor ons was bestemd geweest, weten we niet, maar we zullen dat specifieke geluid, dat zwaar klinkende ‘doe-oef” nooit meer vergeten.

Ik ben wel eens eerder op de vlucht geslagen voor een dwaas met een geweer. Dat was in Weesp. We hadden ruzie gekregen met een beruchte Weesper familie. Mijn anderhalf jaar oudere vriend P. Jansen en ik gingen naar die beruchte familie toe om verhaal te halen nadat één van onze vrienden was bedreigd. Bij hun huis aangekomen stonden P. Jansen en ik uiteindelijk tegenover wel erg grote ‘bad guys’. Daarnaast bleken ze ook nog bewapend te zijn. In het nauw gedreven keek ik om me heen en zag dat ik daar geheel alleen tegenover die grote, brede en gezond ogende Hollandse jongens stond. Eén van hen had een geweer in z’n handen. Wegwezen dus. Ik rende de hoek om en zag ver voor me de wegrennende rug van P. Jansen. Hij had alvast een halve straat voorsprong op me genomen.

Natuurlijk was de soldaat nerveus. Er waren de avond daarvoor twintig van z’n maten door de Khmer Rouge afgeslacht. Toch blijft het vreemd dat hij door z’n eigen makkers in elkaar werd getrapt. En, waarom hij tegen ons zo door het lint is gegaan… ?

Burnout? War fatigue?

Het gekke is dat alles zich in het Engels afspeelde. Uiteraard omdat we met Tod en Lisa Engels spraken. Woord voor woord kan ik me het nog herinneren. Heel vreemd. Van die standaard teksten uit een oorlogsfilm.

Run… , run.

Behind the car.

Heads down; keep the heads down.

Into the house. Go into the house. Now.

Go…, go…, go!

Vanuit het huis hielden we het einde van de straat in de gaten. Af en toe stak één van ons kort z’n hoofd om de deurpost om te zien of de kust veilig was. Na een klein kwartier werd het weer betrekkelijk rustig. Wel liepen er veel militairen rond. We zijn toen verder de straat uitgelopen en hebben om de hoek een ander restaurant bezocht. Er moest toch gegeten worden. Echt rustig zaten we er natuurlijk niet. Onder de nog steeds dreigende atmosfeer aten we razendsnel de borden leeg, omringd door nerveuze militairen met hun wapens in de aanslag.

Die dag in Phnom Penh bewees dat Cambodja nog steeds een gevaarlijk land is om in te reizen. Te veel gekken met wapens, te veel ‘floating mines’, te veel groepen vechtend om de macht; de Rode Khmer, de Witte Khmer, de regeringstroepen. Maar, om Angkor Wat te zien en al die andere, door de jungle overwoekerde tempels, zul je dat op de koop toe moeten nemen.

Via een omweg – ook niet prettig in de duisternis van Phnom Penh – keerden we terug naar ons hotel, namen een biertje op onze gezondheid en gingen naar bed.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) 2002