We hoorden trommels en cimbalen. In één en hetzelfde ritme.
Boem, boem, tsjing….. boem, boem, tsjing…. Steeds hetzelfde monotone ritme.
Boem, boem, tsjing….. boem, boem, tsjing… Het paste bij de situatie. Hitty, Ish en ik stonden op het dakterras van het hotel, kijkend naar de knalgele volle maan. Boem, boem, tsjing….. boem, boem, tsjing. Boven op een dak in Malakka, met op de achtergrond het geluid van trommels en cimbalen en niet gestoord door straatgeluiden of overvliegende vliegtuigen, was dit pure mystiek.
De volgende dag dwaalden we de stad rond. Een beetje zwervend. Geen speciaal doel. De klank ‘Malakka’ was voor ons al genoeg. De verhalen uit de geschiedenisboeken kwamen weer bovendrijven. Voor veel middelbare scholieren verplichte kost, maar voor ons veel meer dan dat. Een reis in de tijd en om de wereld. Het hield niet op bij pagina vierenzestig, bij de vetgedrukte zinnen die voor het examen moesten worden onthouden.
Uit een zijstraatje hoorden we plotseling weer de klanken van trommels en cimbalen. Gek, we hoorden het pas toen we er al voorbij waren gelopen. Het werd bijna door de straatgeluiden overstemd. Nieuwsgierig liepen we de steeg in. Aan het eind van de steeg was een kleine tempel. Een Chinese tempel. Er waren hooguit twintig mensen. Normaal gesproken zijn Chinezen niet zo open. Als ze je nog niet kennen zullen ze je, als het enigszins mogelijk is, zelfs negeren. Maar hier was het anders.
“Ga zitten. Eet wat. Drink wat.” Zo werden we door een heel gastvrije jongeman ontvangen. “Wat kost het?” vroegen we, wijzer geworden gedurende onze reizen. Zoals die keer op Bali, waar we door een visser werden uitgenodigd om naar z’n dorp te komen en met hem en de andere dorpelingen één of ander oogstfeest te vieren. Na afloop werd ons een gepeperde rekening gepresenteerd.
“Niets. U bent onze gast. Het is feest.”
“Wat voor feest?” vroegen we.
“Chu Kong is jarig.”
“Wie?”
“Chu Kong!”
Men legde ons uit dat de verjaardag werd gevierd van een god-generaal die een paar honderd jaar geleden had geleefd. Nog steeds heeft hij, binnen een beperkte kring veel sacrale macht. Chinezen hebben een uitgebreide godenwereld. Het komt vaak voor dat ergens een bepaalde god wordt aanbeden, terwijl men in een andere streek die god niet kent. Zo ook met Chu Kong. Toen we in Kota Tinggi aan enkele Chinezen vroegen of ze van Chu Kong hadden gehoord antwoordden ze ontkennend.
Mystiek neemt een belangrijke plaats in, in het leven van Chinezen. Zo filmden we een keer op een pleintje in Kota Tinggi en zagen daar een ‘genezer’ aan het werk. In het midden van een brede kring van mensen zat een man die door de ‘genezer’ werd behandeld. Hij had last van z’n onderrug en van z’n rechterknie. De ‘genezer’ liep om hem heen en maakte allerlei bezwerende gebaren. “Hàh,” riep hij daarbij. Een soort karatekreet. Op z’n borst prijkte een plastic naamplaatje. Zo’n plaatje dat onder andere ook door ziekenhuispersoneel wordt gebruikt. Z’n bijna doodshoofdachtige gelaat stond strak; wild bijna. Hij straalde overwicht uit. Dat zag je ook aan de mensen in de groep. Niemand lachte. Niemand spotte. Vol ontzag volgden ze de handelingen van de ‘genezer’.
De onderrug behandelde hij met acupunctuurnaalden en een disposable injectiespuit. Met een plop trok hij de zuiger uit de huls en onderzocht met z’n handpalm of er lucht uit de opening kwam. Hevig ja knikkend ging hij rechtstaan, balde in triomf z’n handen boven z’n hoofd en liep de kring rond. Voor de behandeling van de knie gebruikte hij een kokertje. Met een vlam werd de lucht uit de koker getrokken en op de knie geplaatst. Door de vacuümwerking bleef de koker daar hangen. Na een minuut tikte hij de koker van de knie, maakte bezwerende gebaren, voelde nog even en ging weer rechtstaan. Met de gebalde handen boven het hoofd liep hij weer in triomf de kring rond.
In de tempel in Malakka stond een beeld van Chu Kong. Een ietwat dikbuikige zittende figuur. Het beeld stond boven op een altaar. Rondom het beeld brandende wierookstokjes. Haaks op het altaar stond een grote tafel. Op de tafel lagen stapels gele briefjes met Chinese tekens. Aan het hoofd van de tafel stond een man met ontbloot bovenlijf. Zwijgend stond hij daar. Over z’n hele rug was een draak getatoeëerd. Hij straalde macht uit. Leden van Chinese ‘tongs’ tatoeëren zich ook zo uitbundig. Hij moest haast wel tot een ‘tong’ behoren.
De mensen wenkten me naderbij en maakten zelfs plaats voor me, zodat ik de best mogelijke camerapositie kon innemen. Uiteindelijk is het een heel boeiende film geworden.
Het geluid van de trommels en cimbalen zwol aan. Het leek een startsein. Er werd hem een zwaard aangereikt. Minutenlang hield hij het zwaard, het gevest met beide handen omklemmend, voor zich uit. Plotseling stapte hij achteruit, draaide zich om en liep, met gebogen knieën, de voeten scherp naar links en rechts schuivend en met het zwaard zwaaiend éénmaal de tempel rond. Als hij langskwam deinsden de mensen met angstige gezichten terug. Vooral de aanwezige kinderen waren bang. Met gebogen hoofd, maar hem met een schuin oog in de gaten houdend, stonden ze daar; elkaar steels aankijkend.
Teruggekomen voor het altaar zwaaide hij met het zwaard wild om zich heen. “Tssss, tssss,” sissend mepte hij om zich heen. Door het wilde gehak met het zwaard trok hij z’n rug tot bloedens toe open. Grote stralen bloed liepen over de draak. Hij zakte door z’n benen. Iemand schoof hem een stoel onder de billen. “Tsss, tsss,” sissend begon ‘de draak’ hevig te trillen. “Hij is Chu Kong geworden,” fluisterde iemand vol ontzag in m’n oor. Zwetend, trillend, bloedend en volkomen van de wereld was ‘de draak’ overgegaan in Chu Kong. Volledig in trance. Met het gevest van het zwaard stampte hij op de tafel. In het ritme van de trommels en cimbalen. Rechts van hem stond een trommelaar. Een jonge knul met een pokdalig gezicht. Vol ontzag keek hij naar ‘de draak’, onderwijl z’n klappen gevend op de trommel.
‘De draak’ draaide de punt van het zwaard naar z’n borst. Even dacht ik dat hij zichzelf zou doorsteken. Zo ver kwam het gelukkig niet. Een tiental seconden lang hield hij de punt van het zwaard op z’n borst gericht. Trillend en zwetend. “Tssss, tssss,” sissend. Het zwaard een kwartslag draaiend bracht hij het naar z’n mond. Met forse halen ragde hij het over z’n tong.
In de ronde opening van z’n mond ontstond een grote bloedmassa. Z’n benen trilden onafhankelijk van elkaar en sprongen tien centimeter van de grond. De mensen werden steeds onrustiger en drongen op tot aan de tafel om maar niets van het schouwspel te hoeven missen. Hoe eng ze het ook vonden.
Eén van de aanwezigen pakte een stapel van de gele, met Chinese tekens bedrukte, briefjes. Hij plukte er één van de briefjes af en schoof het over de tafel tot onder de neus van ‘de draak’. ‘De draak’ boog z’n hoofd naar de tafel. Stak z’n bebloede tong uit en bestempelde het gele papiertje. In een razend tempo stempelde hij stapel na stapel, als een menselijke stempelautomaat. De Chinees die zich al eerder over mij had ontfermd en me de betekenis van elke stap van het ritueel uitlegde, vertelde me dat de gele briefjes zouden worden gebruikt om zieken te genezen en voorspoed af te roepen. Keurig in de rij wachtten de aanwezigen op hun stapeltje gele, heilzame briefjes.
Na afloop lag ‘de draak’ in een hoek van de tempel. Volledig uitgeteld. Het trillen van z’n lichaam was gestopt. Hij lag er stil, met gesloten ogen en een bebloede mond.
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 1998