De jacht

Ik knoopte de tent dicht en ging op de rand van het veldbed zitten. Op het andere veldbed zat Hitty. Ze schreef nog even iets in het dagboek. Het was al avond en we hadden samen de zon zien ondergaan. Met een prachtige rode gloed zakte hij aan de andere kant van de rivier weg tussen de bomen. Zelfs in het laatste licht scharrelden de herten nog op de oever rond. Ze wilden nog even snel wat eten en drinken. Totdat ergens verderop een hert een kreet slaakte en de groep op de vlucht sloeg. Nadat het laatste witte kontje in de bosjes was verdwenen, haalde ik mijn scheermes te voorschijn en schoor mezelf bij het licht van de olielamp. Dat moest wel ‘s avonds gebeuren want de volgende ochtend zou er geen tijd voor zijn. We moesten ons al om vijf uur verzamelen voor de ochtendjacht en ik had geen zin om nog vroeger op te staan. Ik kon natuurlijk ook ongeschoren op jacht gaan, maar ik voel me ‘s ochtends nooit zo prettig wanneer ik me niet heb geschoren. Het lijkt dan net alsof je nog niet aan de dag bent begonnen; alsof je ziek bent of zo. Liggend op onze veldbedden luisterden we in het donker naar de geluiden van de nacht. Rond onze tent scharrelde, zo leek het, van alles rond en niet ver van ons vandaan klonk in het bos het gebrul van de tijger. Het waren boeiende nachtgeluiden en het duurde lang voordat we in slaap vielen.

Een diep gerommel steeg op uit de buik van de olifant. Rustig stapte hij door het hoge gras; het olifantengras waar tijgers zo gek op zijn, omdat ze zich daarin zo goed kunnen verstoppen. Het was inmiddels al zeven uur. Na het nuttigen van een kop thee en een snack werden de olifanten ‘gezadeld’ en namen we via een stellage onze plaats in op de brede rug. Hoog en veilig. Klaar voor de jacht. Vanuit ons kamp aan de rivier trokken we naar een savannen-achtig open terrein. In steeds kleiner wordende cirkels liepen we daar rond. Vanaf onze hoge positie speurden we om ons heen en hoopten een glimp van de tijger op te vangen. Hij lag daar ergens. Onzichtbaar in het hoge gras. We wisten het zeker. We hadden kort daarvoor zijn gebrul gehoord en zagen de beschadigde boom waaraan hij zijn nagels had gescherpt. Het stonk er ook naar pis. De tijger had zijn geurspoor aangebracht om een rivaal te waarschuwen dat die weg moest blijven. Ergens in het dichte olifantengras lag hij te wachten om zich vanuit het ‘niets’ aan een geschikte prooi te tonen. Wij kregen hem niet te zien. Ook niet tijdens de late middagjacht, vlak voor de zonsondergang. Waarschijnlijk was hij toen aan de andere rand van zijn gebied, aan de overkant van de rivier, zijn geursporen aan het uitzetten of hij was er op zoek naar prooi. Tijdens onze middagrust zagen we namelijk vanuit onze tent de hertjes aan de overkant van de rivier regelmatig in volle vaart wegrennen. We wisten het zeker; ergens aan de overkant moest de tijger zijn. Het was zeker dat hij in de buurt was, want die nacht hoorden we hem weer brullen. En weer klonk het erg dichtbij. Natuurlijk liepen de gewapende rangers hun rondjes door het kamp, maar toch… Moe van de twee spannende jachten van die dag vielen we in slaap. Ondanks de nabijheid van de tijger en de nachtgeluiden van het woud.

Ook de daarop volgende twee dagen kregen we hem niet voor de lens van onze camera. Met zijn gestreepte schutkleur wist hij zich in de bossen en in het hoge gras onzichtbaar te maken. Ondanks dat we geen mooi plaatje mee naar huis konden brengen waren we niet teleurgesteld. De jacht op zich was al mooi. De zoektochten waren al spannend genoeg. En de zoektochten hebben wel degelijk iets opgeleverd. Tijdens de eerste voettocht werd ons de sporen uitgelegd waarop we moesten letten. De hoefsporen van de herten, de brede afdrukken met de lange nagels van de zwarte beer en de sporen van de tijger, waaronder zijn pootafdrukken in het zand en de gestripte bomen waaraan hij zijn nagels had gescherpt. Tijdens de tweede voettocht liepen we tegen een rinoceros op die wild snuivend duidelijk maakte dat we ongewenste bezoekers waren. Met veel bombarie kwam hij door het struikgewas onze kant opgerend. Pas op het laatste moment draaide hij een andere kant op en rende door een ondiep gedeelte van de rivier naar de andere oever. Gelukkig zag hij ons niet staan en draaide hij de andere kant op, maar juist hun slechte ogen maakt rinocerossen zo gevaarlijk. Hier hebben ze geen vijanden, maar door hun slechte zicht reageren ze instinctief en dan wordt het aanvallen of vluchten. Hier zijn geen troepen leeuwen waar ze bang voor moeten zijn. Het is hier geen Sasan Gir, waar de laatste Aziatische leeuwen leven en jagen. Dit is het land van de luipaard en de tijger, en ik geloof niet dat een luipaard of een tijger een rinoceros zal aanvallen als er zoveel andere lekkere bouten in de bossen en op de vlaktes van Nepal rondlopen.

Ook onze kanotocht over de rivier leverde spannende momenten op. Je voelt toch altijd wel wat spanning wanneer de krokodillen vanaf de licht glooiende oever het water inglijden, onderduiken en wie weet ergens onder de wankele kano op de bodem wachten totdat we door een domme manoeuvre omslaan. Zullen ze zo’n meesterlijk aanvalsplan maken? Zullen ze rustig op de bodem op ons liggen wachten? Wachtend op dat ene foutje en op de kans om hun dodenrol te kunnen uitvoeren? Ze waren wel slim genoeg om de olifanten niet te storen tijdens hun dagelijkse wasbeurt. Ik vind dat Hitty te veel lef toonde om op de rug van ‘onze’ olifant de rivier in te gaan. Midden in de rivier zakte haar olifant door zijn poten en rolde zich op een zijde. Tijdens het omrollen gleed Hitty mee het water in, om daarna de olifant te helpen bij zijn bad. Pas later, weer terug in de tent, dachten we aan de risico’s die ze had gelopen. Risico’s zoals te worden geplet onder de omrollende olifant of misschien toch te worden weggesleurd door een hongerige krokodil.

De tent was trouwens geweldig. Het was zo’n typische ‘Out-of-Africa’ tent, maar dan opgezet aan een rivier in Nepal. In de tent stonden links en rechts, tegen de schuin aflopende zijkanten onze britsen. Tussen de britsen in stond een kastje om ‘s-nachts je persoonlijke spullen in op te kunnen bergen. Onder de britsen lagen de rugzakken. De voorkant had ook een vanuit de tent doorlopende, overhangende buitenkap van ongeveer anderhalve meter, waar je beschermd tegen de regen en de zon op een zitje over de rivier kon uitkijken. Aan de paal van de tent hing aan een spijker een rechthoekig spiegeltje en op een ruwhouten plankje stond een bakje voor het scheerwater. Met het tentdoek aan de voorkant open geklapt, konden we liggend op de brits over de rivier naar de andere oever kijken. Dat deden we elke middag. Tussen twee en vier uur was het siësta tijd, maar dat betekende niet dat we dan sliepen. Meestal spraken we dan over de dingen die we hadden meegemaakt, schreven in het dagboek of keken naar de andere oever van de rivier. Soms kwamen er wat herten drinken en af en toe zwom er een krokodil langs. ‘s-Avonds kwam er niets van schrijven in het dagboek omdat we dan vaak moe waren van de late safari. Dan ploften we na de koude douche op onze britsen en luisterden we, totdat we in slaap sukkelden, naar de nachtelijke geluiden van het woud. En iedere nacht liet hij zich horen. Soms leek het alsof hij rond de tent sloop, zo dichtbij klonk zijn gegrom. Onzin natuurlijk… of niet?

Op de laatste dag gingen we op safari met de jeep. Tijdens die tocht stonden we nogmaals oog in oog met een rinoceros. Eigenlijk kwamen we ook toen voor mijn gevoel veel te dicht bij het kolossale dier. Groots stond hij in een waterpoel en staarde naar ons. We bewogen natuurlijk niet. We speelden boompje en schoten onze foto’s. Alles ging goed, totdat onze Israëlische medereiziger van die dag het nodig vond om te gaan schelden. De gids waarschuwde hem fluisterend om niet dichterbij te gaan en kreeg als beloning voor zijn zorgzame waarschuwing een luide “Shut up” toegebeten. Ik denk niet dat hij het werkelijk zo naar bedoelde, maar veel Israëlische jongeren die in Nepal rondlopen zijn pas afgezwaaid uit het leger en lopen nog rond op de toppen van hun zenuwen. Na hun ‘Tour of Duty’ trekken ze het liefst naar het goedkope Nepal en India om er te ontstressen en veel van hen raken er aan de drugs. Sommigen verdwijnen er in het niets. Die hebben zich dan teruggetrokken in een Boeddhistisch klooster of zijn vermoord om hun geld en drugs. De kolos deed maar een schijnaanval, maar het was wel een goed moment om in de jeep te springen en gas te geven. Dat deden we tot de volgende bocht in de rivier. Bij het veel te wild oversteken van de rivier draaiden de wielen zich vast in de grindbodem en stonden we tot aan de wielkasten in het water. Met z’n vieren kregen we de jeep er niet uitgeduwd. Alhoewel met z’n vieren? Onze gids zat achter het stuur en de Israëliër, Hitty en ik probeerden de auto uit het grind te duwen. Ondanks onze luide en duidelijke instructies dat hij niet te veel gas moest geven, slaagde onze gids erin om vol gas de wagen tot de assen in te graven. Er was een groep kinderen uit een naburig dorpje nodig om samen met ons de jeep uit de rivier te krijgen. Iets verderop lag op een droog gevallen stuk van de rivier (waarom niet hier de oversteek gemaakt?) een pas gedood hertje. Ogenschijnlijk zonder schade, maar waarschijnlijk wel met een gebroken nek. Een druppeltje bloed liep uit zijn neusgat. Terwijl wij zo druk bezig waren geweest met het uitgraven en verslepen van de jeep, had een tijger zijn slag geslagen. We hadden hem daarbij blijkbaar verrast, waardoor hij niet genoeg tijd had om zijn prooi mee te nemen, maar die heeft hij ongetwijfeld later opgehaald.

Een tijger kregen we er dus niet te zien. Ook niet vanaf de rug van een olifant. Maar Chitwan, dat prachtige park in Nepal, dat je tegenkomt wanneer je bij Varanasi de grens van India naar Nepal oversteekt op je weg naar de hoofdstad Kathmandu, gaf ons wel dat geweldige gevoel dat een tijgerjacht je kan geven. En het mooie is dat de jacht nog niet is afgelopen. Ergens loopt er in het wild een tijger rond die zich aan ons zal laten zien. We weten het zeker.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Antropoloog/Niet-Westers Socioloog) Chitwan, Nepal 2002.