De Slag in de Javazee

.

.

27 februari 1942

DE SLAG IN DE JAVAZEE

(voor mijn vader: Jan François Krancher)

 

Vijfenzeventig jaar geleden diende mijn vader op de torpedobootjager Hr.Ms. Kortenaer, welke was toegevoegd aan de Combined Striking Force; het eskader dat was samengesteld om de Japanse opmars richting Java te stuiten.

Direct vanaf het begin was het duidelijk dat de geallieerde vloot weinig kans zou maken tegen de Japanse overmacht en, naar later bleek, verrast werd door het bestaan van een nieuw dodelijk Japans precisiewapen, de lange-afstand-torpedo. Dit nieuwe type torpedo had een bereik van veertig kilometer (twintig kilometer verder reikend dan tot dan toe mogelijk was) en was door het ontbreken van een duidelijk bellenspoor voor de geallieerde schepen nauwelijks zichtbaar. Het stelde de Japanse slagschepen in staat om ver buiten het bereik van de kanonnen van de geallieerde vloot haar torpedo’s af te vuren en de geallieerden hadden daar op die afstand geen antwoord op. Wanneer een geallieerd schip het nauwelijks zichtbare spoor van een naderende lange-afstand-torpedo opmerkte, was dat vaak op het laatste moment en kon de ontwijkmanoeuvre dus ook pas op het laatste moment worden ingezet. Ondanks dit nieuwe wapen, het kortere bereik van het geallieerde scheepsgeschut ten opzichte van de vijand en het ontbreken van luchtsteun waardoor de manoeuvres van de tegenstander onbekend waren, gaf de commandant zeemacht voor Nederlands-Indië, viceadmiraal C.E.L. Helfrich aan Schout-bij-nacht K.W.F. (Karel) Doorman de opdracht om uit te varen en de strijd aan te gaan. Een onmogelijke opdracht, die vele levens zou kosten.

Mijn vader vertelde dat het stil was aan boord. De bemanning voerde zwijgend zijn taak uit bij het vaarklaar maken van het schip en leek er van doordrongen dat hen een zware strijd wachtte. Het geallieerde eskader, bestaande uit Nederlandse, Amerikaanse, Britse en Australische schepen, vertrok op 27 februari 1942 en zette kort voor 15:00 uur koers naar het noordwesten, richting de Javazee. Hr.Ms. Kortenaer volgde vanuit de haven van Soerabaja Hr.Ms. De Ruyter, het vlaggenschip van Schout-bij-nacht Doorman en voegde zich bij de rest van de op de rede klaarliggende vloot. Een half uur na het vertrek volgde al een Japanse luchtaanval, maar Schout-bij-nacht Doorman wist door het uitvoeren van uitwijkmanoeuvres te voorkomen dat er schepen werden geraakt. Na deze verrassingsaanval vroeg hij, wederom tevergeefs, luchtsteun aan.

Om 16:12 uur deed zich een eerste schotenwisseling voor tussen de vijand en de zware kruisers HMS Exeter en USS Houston, de enige geallieerde oorlogsschepen die op dat moment voldoende vuurbereik hadden. Niet veel later zou het gevaar van de lange-afstand-torpedo’s blijken. Tussen 16:33 uur en 16:52 uur lanceerden de Japanners 43 torpedo’s. Toen nog zonder resultaat, maar om ongeveer 17:00 uur werden de HMS Exeter en de USS Houston getroffen en om ongeveer 17:15 ontving mijn vaders schip, Hr.Ms. Kortenaer, een voltreffer. De torpedo drong midscheeps binnen; in de machinekamer. Er zijn er die ervan overtuigd zijn (en ik deel die mening) dat indien viceadmiraal Helfrich wel zijn toestemming had gegeven voor luchtsteun, men veel beter de Japanse vlootbewegingen had kunnen volgen en in het verlengde daarvan ook veel eerder de naderende lange-afstand-torpedo’s had kunnen waarnemen. Mijn vader vertelde dat Hr.Ms. Kortenaer op dat moment net langs de Amerikaanse kruiser USS Houston voer en onder de opvarenden van USS Houston gaat het verhaal gaat dat Hr.Ms. Kortenaer bewust de torpedo had opgevangen die anders de Amerikaanse kruiser midscheeps zou hebben getroffen (zie ook de documentaire ‘De Slag in de Javazee’ van Niek Koppen).

Na de dreun die volgde op de inslag van de torpedo voltrok de ondergang van Hr.Ms. Kortenaer zich razendsnel. Het schip werd in twee helften geslagen, waarbij het voorschip en het achterschip als torens in het water stonden. Mijn vader wist van het schip te komen en zag vanuit zijn positie in het water, tot zijn verbazing, de dokter bovenop de schroef zitten. Niet veel later zonk het achterschip. Mijn vader droeg gelukkig een zwemvest, want hij kon nauwelijks zwemmen. Hangend aan de zijkant van een reddingsvlot wist hij nog een tijd zijn, naar later bleek, dodelijk gewond geraakte vriend boven water te houden, maar heeft hem los moeten laten toen op een gegeven moment bleek dat hij was overleden.

Zoals gezegd werd Hr.Ms. Kortenaer ‘s middags rond kwart over vijf getorpedeerd en het duurde tot middernacht voordat mijn vader en zijn kameraden door HMS Encounter werden gered en naar Soerabaja gebracht. Velen van hen kwamen daarna terecht in Japanse gevangenschap, maar mijn vader werd nog op tijd op transport gezet naar Australië, alwaar hij op de kruiser Hr.Ms. Tromp werd gestationeerd. Door haar gedurfde acties (zie het boek ‘De Tromp en haar Trompers’) verwierf het schip tijdens de oorlog de bijnaam ‘Ghost Ship’ en werd na de Japanse capitulatie de bemanning voor haar daadkracht en betoonde moed beloond met de ‘Koninklijke Vermelding bij Dagorder’; een buitengewone dankbetuiging aan een oorlogsbodem en haar opvarenden, welke slechts drie marineschepen ten deel viel nl.: de kanonneerboten Hr.Ms. Flores en Hr.Ms. Soemba (met de verworven bijnaam ‘The Terrible Twins’) en de kruiser Hr.Ms. Tromp (met de verworven bijnaam ‘Ghost Ship’).

Aan geallieerde kant verloren drieëntwintighonderd zeelieden het leven, waaronder ruim negenhonderd Nederlanders. Van de overlevenden kwamen velen terecht in Japanse gevangenschap. Ze werden opgesloten in interneringskampen of werden tewerkgesteld bij de aanleg van de Birma- of de Pekanbaru spoorweg, waar de ontberingen groot waren en velen alsnog het leven lieten. Wat in de nieuwsverslagen rond de herdenkingen vaak onderbelicht wordt is de extreme wreedheid van de Japanse en Koreaanse bewakers. Meestal volstaat men met de algemene term ‘ontberingen’ en verhaalt men te weinig over de eenzaamheid die iemand overvalt wanneer te zijn weggevoerd van de familie, de vernederingen die men moest ondergaan, de klappen die men kreeg bij de minste geringste overtreding of regelmatig ook zonder reden, omdat de bewakers het gewoon leuk vonden om je te slaan en je urenlang in de brandende zon te laten staan. En zelden heeft een journalist het over de angst die iemand moet hebben gevoeld wanneer hij getuige moest zijn van onthoofdingen en waarbij de vraag opkwam: Ben ik de volgende?

Mijn vader wist naar Australië uit te wijken en werd zoals gezegd op Hr.Ms. Tromp geplaatst. Hij was kort daarvoor, na uren te hebben rondgedreven, uit zee gered en moest nu weer aan boord van een andere oorlogsbodem diezelfde Javazee op, om daar opnieuw de vijand te gaan bestrijden. Regelmatig werd het schip tijdens gevechten zwaar beschadigd en door de Japanners als vernietigd opgegeven. Toch wist de bemanning het kreupele schip iedere keer weer een veilige haven binnen te loodsen, alwaar het dan weer werd opgelapt om opnieuw de strijd in te worden gestuurd. De bemanning van Hr.Ms. Tromp is terecht onderscheiden voor haar daadkracht en betoonde moed.

Stel je voor, zoals in het geval van mijn vader, dat je een torpedering hebt overleefd en daarna keer op keer weer in zo’n zelfde situatie dreigt terecht te komen. Het herbeleven van de angstige momenten na de inslag van een kanonskogel of bij het naderen van een torpedo moet bijna ondragelijk zijn geweest. Het slagzij dat het zwaar beschadigde schip na een voltreffer maakte en de wanhopige poging om het kreupel geschoten schip naar een veilige haven te varen deed zich niet één keer voor maar meerdere keren, want na te zijn opgelapt werd het schip en zijn bemanning weer de strijd ingestuurd en herhaalden zich dezelfde momenten van angst. De inslagen. De slagzij. De wanhopige poging om het schip drijvende te houden en de vraag of vandaag je geluk op is.

Dit jaar is het dus vijfenzeventig jaar geleden dat mijn vader aan boord van Hr.Ms. Kortenaer deelnam aan ‘de Slag in de Javazee’. De zeeslag wordt jaarlijks herdacht door middel van een kranslegging. Dat gebeurt niet alleen in Nederland, maar ook in Australië. Alleen is de kranslegging daar een dag later, op de 28e, omdat op die datum een restant van de geallieerde vloot (de Australische kruiser HMAS Perth, de Amerikaanse kruiser USS Houston en de Nederlandse torpedobootjager Hr.Ms. Evertsen) onderschept werd door een overmacht aan vijandelijke schepen. Tijdens een hevig vuurgevecht werden de USS Houston en HMAS Perth tot zinken gebracht en zette de bemanning van Hr.Ms. Evertsen, die in verband met haar geringe vuurkracht een direct gevecht moest vermijden, het schip bewust aan de grond. Vervolgens werden op 1 maart, tijdens een poging om naar Colombo te ontsnappen, HMS Exeter en twee torpedoboten door de Japanse vloot en luchtmacht onderschept en tot zinken gebracht, daarmee het einde van de slag in de Javazee markerend.

De zeeslag die de HMAS Perth, USS Houston en Hr.Ms. Evertsen voerden met de Japanse invasievloot wordt in Australië herdacht als de ‘Battle of Sunda Strait’ en mijn neef Richard Mendelsohn (kleinzoon van mijn vaders oudste broer, Leonhard Wilhelm Krancher) zal bij die gelegenheid – in zijn functie als ‘Honorary Consul of the Netherlands for South Australia’ – namens Nederland een krans leggen.

Ikzelf wordt bijna dagelijks aan de ‘Slag in de Javazee’ herinnerd en voel me iedere keer weer trots om mijn vaders aandeel in de strijd tegen Japan. Aan de muur boven mijn bureau hangen de wapenschilden van de schepen waarop hij voer en de aan hem toegekende versierselen; naast de ingelijste oorkondes, waaronder de ‘Koninklijke Vermelding bij Dagorder’ op naam van Jan François Krancher.

Ron Krancher (27 februari 2017)