De zee zweeg

Ik heb me altijd verbonden gevoeld met de zee. Op het terrein van haat en liefde; dat dan wel. De zee fascineert me. Net als vele anderen kan ook ik genieten van het ruizen van de branding en van het bulderen van een aanrollende golf die daarna kapot slaat op het strand. Nog mooier en gewelddadiger is het wanneer een golf uit elkaar spat tegen een rotswand. Basalt of krijt; het is me om het even. Gewoon aan komen rollen als golf nummer negen. Aan kracht opgebouwd door de golven nummers één tot en met acht. Kapotslaand op de rotsen als net geen tien. Sissend door gaten kruipend en langs kieren kronkelend. En dan na het venijnige sissen en de klap, zichzelf terugtrekkend als schuim dat zich verspreidt en opgaat in de volgende aanrollende golf. Een nummer één. Dat wel.

Op het eiland Bali doodde ik de tijd met bier drinken en bodysurfen. Ik was toen nog jong. Dat gaat daar als volgt: Om een uur of elf, half twaalf ga je naar het strand en kijkt of de zee sterk genoeg is op te kunnen body-surfen. Als dat niet zo is dan nestel je jezelf op een ligbed en bestelt een kleine fles Bintang. Een kleine fles, want een grote wordt veel te snel opgewarmd door de hete Bali-zon. Met een beetje geluk worden de golven later wild genoeg om op te kunnen ‘liggen’. Terwijl verderop de planksurfers de zee in gaan voor hun spel, ga jij samen met een stel andere waaghalzen ver de zee in en wacht daar op de ‘golf der golven’. En als die ‘golf der golven’ dan komt, dan zwem je met haar op tot ze haar hoogste punt heeft bereikt en laat je daarna op haar top meevoeren naar het strand. Meestal haal je het strand niet en verdwijn je ergens onderweg in de golf. Alles om je heen bubbelt dan. Je weet niet meer wat boven of onder is en je wacht gelaten af tot je boven komt drijven. Op een gegeven moment denk je te zullen stikken (verbazingwekkend genoeg is er in je longen altijd nog dat extra beetje zuurstof over) en probeer je naar de oppervlakte te zwemmen. Eigenlijk doe je maar wat, want je hebt geen idee welke kant je op zwemt. Alles om je heen bubbelt, borrelt en schuimt. En plotseling wordt het stil en glij je op het restant van de golf het strand op. Gevaarlijk, maar allemachtig mooi.

Op datzelfde Bali ben ik ooit bijna verdronken. Pootjebadend met mijn dochter Aïsha werden we door een sterke onderstroom ver de zee in getrokken. Je doet er niets tegen. Het gebeurt. Het ene moment sta je tot je knieën in zee en het andere moment vecht je samen voor je leven. Ish was pas zes jaar oud. Iedere keer wanneer ik haar richting het strand gooide zwom ze een stuk en dreef daarna weer tegen mijn borst. Het bangst was ik dat ze langs me zou glippen; richting zee. De strijd leek eindeloos lang. Gelukkig waren de aanrollende golven sterk genoeg om Ish in mee te kunnen gooien en haar op die manier richting strand te krijgen. Haar taak was om zwemmend op de plek te blijven liggen totdat ik weer bij haar zou zijn om haar weer tegen mijn borst te kunnen trekken. Ze had dat razendsnel door. Uiteindelijk bereikten we het strand. Uitgeput.

De zee bleef hoe dan ook boeien. Snorkelend verkenden we de kust van de Rode Zee en staarden gebiologeerd naar een moeraal die met wijd geopende bek ons iets toeriep. Terwijl kleine veelkleurige vissen tegen onze maskers tikten zwom een grote schaduw onder ons door. Tijd dus om het water te verlaten. De tocht terug duurde me veel te lang. We waren afgedreven van de kust en hadden een behoorlijk eind te gaan voordat we weer op het strand waren. Het was denk ik zo’n tachtig meter die we terug naar het strand moesten zwemmen en voor mijn gevoel duurde het een eeuwigheid voordat we er waren. We moesten natuurlijk wel heel voorzichtig zwemmen. Geen grote slagen makend en rustig ademend. Geen rare paniekbewegingen makend om niet de aandacht van de haai te trekken. Althans we denken dat het een haai was geweest die onder ons door was gezwommen. Ook op het Thaise eiland Koh Pangan hebben we ooit heerlijk gesnorkeld totdat we niet veel later, op het strand lopend, een grote vin zagen langs zwemmen. Dat verpest je dag. Eigenlijk alleen tot op zekere hoogte, want een haai in het wild zien is natuurlijk ook geweldig. Maar, het is maar wat je geweldig vindt. Mijn vader diende in de oorlog op de Hr. Ms. Kortenaer en volgde Schout-bij-nacht Karel Doorman bij zijn aanval op de Japanse vloot tijdens de slag in de Javazee. Na een kwartier werd het schip getorpedeerd en lag hij van vijf uur ‘s-middags tot twaalf uur ‘s-nachts in zee op zijn redding te wachten. Gelukkig droeg hij wel een zwemvest, maar om hem heen werden enkele van zijn maten door haaien onder water getrokken. Het waren voor hem angstige uren. Uiteindelijk werd hij door de HMS Encounter gered en in Soerabaya aan land gezet.

Ook mijn oom Alex heeft urenlang in zee gelegen na te zijn getorpedeerd. Hij was als krijgsgevangene aan boord van een Japans schip (de Junyo Maru) en kon zich na de torpedering vastklampen aan een houten kist. Er waren maar heel weinig overlevenden. Aan boord was ook het broertje van tante Stien. Arthur, zoals haar broertje heette, behoorde niet tot de overlevenden. Uiteindelijk werd mijn oom door een ander Japans schip uit zee gevist, op transport gesteld naar Pekanbaru en daar tot het eind van de oorlog te werk gesteld aan de spoorlijn.

Bekend met deze nare geschiedenis waagde ik me toch in de wilde golven van de zee bij het Indiase Goa. De lust om ook daar te gaan bodysurfen won het van gezond verstand. Ook daar worden trouwens regelmatig lijken uit zee gevist. Net als op Bali zijn het vaak de ‘lokalen’ die er verdrinken. Niet altijd omdat ze iets doms deden, maar gewoon ook door stomme pech. Ze kunnen vaak niet goed zwemmen en als een onderstroom ze dan de zee in voert missen ze de techniek en de kracht om het strand weer te bereiken. Natuurlijk laat er ook wel eens een Brit of een Rus het leven wanneer die zich dronken in het water stort om er verkoeling te zoeken of in een poging om stoer doende de meisjes te imponeren met bodysurfen. Nuchter is het al moeilijk om in een wilde zee onder en boven uit elkaar te houden wanneer je omringt door bubbels je weg probeert te zoeken uit de golf die je heeft opgeslokt, maar dronken is dat bijna onmogelijk. Waarschijnlijk verdrinken ze simpel weg omdat ze de weg zijn kwijt geraakt. Boven wordt onder en onder wordt boven. De zee bij Goa is mogelijk nog gevaarlijker dan die bij Bali. Het strand loopt er sneller en steiler af en de zee brult er vierentwintig uur lang. Op sommige stranden heb je wel eens een pauze van een dag of zo. De zee wordt daar dan rustiger en oogt gladder. Met de zee bij Goa gebeurt dat niet. We waren er een maand en ik heb de zee daar alleen maar wild horen brullen en zag er constant mensen op de woeste klappen van de golven het strand op gekwakt worden. Ook ik werd na elke ‘rit’ woest het strand op gekwakt. Als ik pech had gleed ik dan nog een tijdje door over het zand en schaafde mezelf open aan de schelpen en kiezels. Na op adem te zijn gekomen worstelde ik me dan weer door de branding om ergens verderop weer klaar te gaan liggen; wachtend op de negende golf.

Echte angst heb ik voor diepte. Mijn diepteangst werkt af en toe zelfs verlammend. Zolang ik maar de bodem kan zien is er niets met me aan de hand. Trouwens, ook bij het bodysurfen kreeg de angst me niet in zijn greep. Ik was wel bang, maar er was niet die verlammende angst. Misschien kwam dat omdat er niet genoeg tijd was om na te denken en omdat ik bezig was met de kick die het bodysurfen me gaf.

Ook in de ‘the Beach’ baai bij Koh Phi Phi kon ik nog de bodem zien, terwijl het er toch zeker een meter of tien diep is. Maar omdat het water er zo helder is en optisch eindig, ben ik er niet bang en geniet ik er optimaal van de om me heen zwemmende vissen. Groot en klein. Echte angst kreeg ik toen we op ‘de Charlatan’ de Andaman Zee bevoeren en we in een dolle bui onszelf aan een touw achter de boot lieten hangen. De stroming was er enorm sterk en het kostte ons grote moeite om weer terug aan boord te komen. Daar in het water liggend en mezelf aan het touw terugtrekkend richting de boot overviel me de angst. De angst voor die oneindige diepte. Onder me was nog nog een watermassa van enkele honderden meters diep. Vol met zwemmende wezens. “Als ik loslaat, wegdrijf en verdrink zal ik nooit worden teruggevonden,” bedacht ik me, terwijl ik het touw nog een extra slag om mijn pols wond. “Ik ben dan weg. Verdwenen.” Zo doemdenkend hing ik aan het touw. Verlamd. Misschien duurde het maar tien minuten, maar het leek alsof de angst me urenlang in zijn greep hield. Bang om weg te drijven naar dat grote niets. Dat is mijn angst wanneer ik in zee ben en het is ook mijn angst geworden wanneer ik in Azië over het strand loop. Ik zal daar niet de enige in zijn. De laatste keer dat we in Phuket een strandwandeling maakten was het jaar na de Tsunami. We liepen er altijd op een afgelegen stuk strand. Er wonen daar slechts een handvol mensen en het prachtige witte strand wordt er omzoomd door palmbomen. Toen wij er de laatste keer liepen was de zee rustig en het geluid van de branding was rustgevend als altijd. Op een gegeven moment was het er stil. Er was plotseling een volledige stilte. De vogels zwegen. Ze bleven ook zitten. Niet één vogel vloog op. Ze bleven stil zitten en zwegen. Ook de zee zweeg. In het begin hadden we niet eens in de gaten dat de zee zweeg. We waren teveel in beslag genomen door de niet meer zingende vogels om het zwijgen van de zee op te merken. Opeens viel het ons op dat er geen branding meer was; dat de zee zo glad als een spiegel was. Er was nauwelijks beweging waar te nemen. Het strand leek breder geworden. De zee had zich enkele meters teruggetrokken. Niet veel, maar genoeg meters om op te vallen. Na enkele minuten kwam het water weer in beweging. De golven kwamen weer aanrollen. De zee was wel wilder geworden. Wilder dan dat het was voor het zwijgen. Ook de vogels floten weer en vlogen weer van boom naar boom. Ongerust geworden haastten we ons terug naar huis, waar onze Thaise broer Man ons vertelde dat er weer een grote zeebeving was geweest voor de kust van Sumatra en dat er op de stranden van Phuket enige tijd een Tsunami-waarschuwing had gegolden. “Nou, niet op ons strand,” meldden we hem. We vertelden hem hoe de zee was stilgevallen en hoe de vogels zwegen. Hij keek ons alleen maar strak aan en schudde zijn hoofd. “Zo begon vorig jaar de ellende,” zei hij. De zee trok zich terug en kort daarop kwam de Tsunami.

Nog steeds maken we graag een strandwandeling. Nog steeds luisteren we graag naar het geluid van de zee en zoeken we op het strand naar mooie schelpen en mooie aparte kiezels. We letten nu wel meer op het geluid van de zee en we hebben onze weg naar hogere oorden al uitgestippeld. Dat doen we niet op stranden aan de Middellandse Zee. Daar voelen we ons veilig. De kans dat daar de zee plotseling zwijgt…

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Antropoloog/Niet-Westers Socioloog) Nerja (Spanje), maart 2011.