Een titel zoals boven dit artikel kan alleen maar verwijzen naar een diep lijden. Maar, zo erg was mijn jeugd nu ook weer niet. Okay, m’n oren werden regelmatig met plakband tegen m’n bolle kop geplakt, maar dat was goed bedoeld. “Zo groeien ze de goede kant op”, zeiden mijn tantes en mijn moeder, onderwijl bijna hysterisch schaterend om me heen dansend. Ik ben daar inmiddels overheen gegroeid, hoor.
Het brilletje kreeg ik al op zeer jonge leeftijd, omdat ik op school het bord niet meer kon lezen. In het begin van mijn lagere schoolstudie begon ik bijna achteraan in de klas. Zo ver mogelijk van de leraar vandaan. Gaandeweg verhuisde ik meer en meer naar voren om uiteindelijk samen met m’n vriend P. Jansen op de eerste rij te eindigen. Mijn vriend was blijven zitten en daarom genoten we samen van de lessen van Juffrouw Groen in ‘t Woud. Dat was in de vierde klas van de Sancta Mariaschool; een Katholieke school op de Prinsengracht (nr. 29). Dezelfde school waar we zo keurig ‘Dona Nobis Pacem‘ hebben leren galmen. Broeder Hugo was er hoofd der school. Een vriendelijke sigarenrokende man. Hij is een keer bij ons thuis geweest om met mijn ouders de matige schoolresultaten te bespreken. Uiteindelijk ben ik op 16 juli 1965 geslaagd. Op het getuigschrift staat: Ronald Krancher heeft onze jongensschool met goed gevolg doorlopen. Zijn gedrag was voldoende en zijn werklust goed. (S.G. No. 426).
P. Jansen hield het na zeven of acht jaren lagere school voor gezien. Ik meen dat hij nog een Mulo-, en daarna een LTS poging heeft gedaan, maar dat heeft hij dan wel goed weten te camoufleren.
Ik, in ieder geval, ging naar de Christelijke MULO (we woonden inmiddels al in Weesp). Onder invloed van verkeerde vrienden (les 1: bij falen naar anderen wijzen) duurde dat maar twee, hele lange jaren. Met dezelfde groep van vijf nietsnutten zijn we in Amsterdam op de ‘Driejarige ULO’ terecht gekomen. Vier van de vijf slaagden daar. Ja, ja… ik hoorde bij de vier. Een waar wonder.
Wat nu? Werken? Pardon?
“Je bent goed met je handen, Ron”, zei m’n vader (Ik had nogal losse handen). “Wat dacht je ervan om naar de LTS te gaan? Electrotechniek lijkt me wel wat voor je!” Om mijn vader te plezieren én om mijn arbeidersloopbaan uit te stellen, ging ik dus naar de LTS. De Lagere Technische School. Néé…, niet hetzelfde als het tegenwoordige VMBO. Dat kan daar absoluut niet aan tippen.
Omdat ik een ULO-diploma had hoefde ik alleen de jaren drie en vier te volgen. Die logica ontgaat me nog steeds, maar goed. Ik heb daar – de laatste twee maanden van het leerjaar – best wel gestudeerd. In het examenjaar heb ik zelfs zo goed gestudeerd (de laatste twee maanden), dat ik samen met ene Veenstra als beste van de school eindigde. Van de school!!!
De jaarlijkse prijs van ‘beste leerling van de school’ ging echter naar Veenstra. Waarom? Omdat de leden van de jury vonden dat hij het gehele jaar zijn best had gedaan om dit doel te bereiken. Ik, daar en tegen, had maar twee maanden m’n best gedaan; aldus de mondelinge rapportage…, op het podium…, ten overstaan van de gehele school. Triest dat echte prestaties niet herkend worden. Ik heb die boeken binnen twee maanden in m’n hoofd gestampt. Schadenberg, mijn docent (een fijne vent; gestikt tijdens een astmatische aanval), wist precies hoe hij met me om moest gaan. Hij zag mijn talent. Hij wist dat ik het gehele jaar geen bal uitvoerde. Behalve de laatste twee maanden. Die maanden werkte ik als een paard. Een geheel studiejaar in twee maanden in je hoofd stampen is, vind ik, een veel grotere prestatie dan die Veenstra leverde. Maar, hij kreeg de prijs.
Na een aantal jaren te hebben gewerkt begon het steeds meer te kriebelen. Vaak was gezegd dat m’n broers en ik niet konden studeren, waardoor ík juist steeds meer de drang voelde om het tegendeel te gaan bewijzen. Ik vond vreemde volkeren, geschiedenis en eigenlijk alles wat in een gemeenschap gebeurde en het draaiende hield, leuk. Een combinatie daarvan leek me geweldig. Het werd dus de studie antropologie. Toen begon het grote lijden pas! Ik was te laat voor de cursus ‘Vooropleiding Colloquium Doctum’. Die moést ik volgen, want ik had alleen maar een ULO- en LTS diploma. Het colloquium doctum was voor mij dus de enige manier om op de Universiteit van Amsterdam te komen. Maar, ik was te laat. De studie was al van start gegaan en ik kon – volgens de decaan – onmogelijk halverwege de cursus instappen.
Toch kocht ik de benodigde boeken en begon te stampen. Ik heb zes maanden gestampt! Tijdens het examen zaten links en rechts, mannen en vrouwen, die al met de derde poging bezig waren. Ik zag het meteen al niet meer zitten. Maar, weer voltrok zich een wonder. Ik slaagde in één keer voor m’n colloquium doctum en mocht me vanaf dat moment student noemen. Een titel die ik vele jaren heb gedragen, want er moest tegelijkertijd ook nog steeds gewerkt worden.
Ik wist ‘bij God’ niet hoe ik op universitair niveau moest studeren. Een medestudent gaf me de raad om met kleuren te werken. Gewoon, met verschillend gekleurde ‘markers’ de mate van belangrijkheid in de leerboeken aangeven. Niet doen! Mijn eerste boek, ‘Cultural Anthropology’ van Keesing, ziet er dan ook uit als het kleurboek van een driejarige. Voor degene die me niet gelooft….
Enfin, gaandeweg ging het beter en uiteindelijk ben ik afgestudeerd als antropoloog en niet-westers socioloog. Tussendoor studeerde ik met goed gevolg Bahasa Indonesia, aan de Universiteit Leiden. Een leuke studie, in een leuke stad en aan de oudste Universiteit van Nederland. De Universiteit van Amsterdam verleende mij als beloning voor de noeste arbeid de titel doctorandus (int.: Magister Scientiae), en de daarbij behorende bul.
De bul hangt al vele jaren, als een soort trofee, bij me aan de muur en m’n titel draag ik dagelijks met me mee. Verder heb ik m’n kniekousen vanaf het moment dat ik zelf mocht denken afgezworen. M’n oren zijn uit zichzelf recht getrokken en m’n brilletje heeft plaats gemaakt voor contactlenzen.
Voor u zit een tevreden mens.
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 2008.
Hoi Ron,
Ik woon al 28 jaar in Indonesia. Ik zou graag willen weten of je in Leiden ook “bahasa prokem” leert, zoals het woord “gue” voor “ik”, kortom, de spreektaal van de jongeren hier.
Uiteraard spreek ik vloeiend Indonesisch, maar ik kan ook bahasa prokem.
Hoi Dirk,
Voor zover ik weet niet. Heel knap dat je dat kan. Nu denk ik wel dat ieder streek weer z’n eigen straattaal ontwikkelt, maar dan nog blijft het knap dat je dat hebt weten op te pikken.