Ik wil zo graag naar huis

Na een lange rit vanuit Mâcon zijn we in Gerona aangekomen. Eigenlijk houden we er niet van om de hele dag over een snelweg te tuffen en om als een speer door Frankrijk te schieten. Daar is het land per slot van rekening veel te mooi voor. Maar het was nu eenmaal zo en het kon niet anders. We zijn op reis voor een tweemaandelijkse tocht door Frankrijk en Spanje. Normaal gesproken zitten we rond deze tijd in een vliegtuig naar een land in Zuid-Oost Azië, maar dit jaar kan dat niet. Dit jaar gaan Ish en ik een aantal boeken uitbrengen en één van die boeken is een familieboek over en voor de familie Krancher. Hitty en ik hebben dus besloten om in Europa te blijven, zodat ik zonder te zweten aan het boek kan werken. Om snel aan het werk te kunnen hebben we in Zuid-Spanje een appartement gehuurd en in ons enthousiasme hebben we de reistijd iets te kort gepland. Het wordt dus even aanpoten en vandaar dus de tegennatuurlijke haast waarmee we ons door Frankrijk hebben verplaatst. We zijn wel van plan om dat op de terugweg ruimschoots goed te maken.

We hebben voor deze tocht een nieuwe ‘Karin‘ aangeschaft. De vorige ‘Karin’ was af en toe ‘van het pad’, oftewel de weg kwijt en dat is nu net iets wat je ‘in den vreemde’ niet wilt. Ooit schreef ik dat ik altijd respectvol met mijn ‘Karin’ zou omgaan en haar nooit achteloos als een secretaresse op het bureau zou gooien, maar ik kon niet anders. De oude ‘Karin’ raakte door de Nederlandse wegopbrekingen en herindelingen ‘van het pad’ en vertoonde steeds meer gaten in haar geheugen. Uiteindelijk was er op onverantwoordelijke wijze in haar omgeving zoveel veranderd, dat ze zich niet meer kon oriënteren. En dat was toch haar taak en gave. Nu zijn we dus op weg met een nieuwe ‘Karin’. Het is wel even wennen. Deze ‘Karin’ is veel dwingender; bijna streng. Waar de ‘oude’ fluisterend en strelend haar boodschap aan ons meldde, doet de ‘nieuwe’ het met meer dwang in haar stem. Af en toe, zo lijkt het, zelfs vergezeld van een zweepslag. Haar opleiding is wel beter dan de ‘oude’. De ‘nieuwe’ waarschuwt ons ook voor snelheidscontroles. Dan klinkt het op een voor haar doen bedaarde toon: “U nadert een snelheidscontrole.” Ze doet dat ook ruim op tijd, zodat ik niet meteen op mijn rem hoef te springen. Iets anders is het wanneer ze me daarna maant om langzamer te rijden. “Rij langzamer,” klinkt het dan bijna snauwend.

Ze had me net vermanend toegesproken om niet zo te jakkeren toen we ze zagen zitten. Om de paar honderd meter zat er wel een buizerd langs de weg. De ene keer in een boom en de andere keer in de berm langs de weg, op pakweg een meter van de langs rijdende auto’s. Het kan niet anders of er moeten hier veel knaagdieren huizen. Iedere keer wanneer we weer zo’n joekel van een roofvogel passeren is het genieten. Ze schrikken niet op, maar blijven rustig zitten en speuren de velden af naar muizen en ratten. Af en toe zie je ook een buizerd met een fel witte borst. Of is dat dan een arend? Rechts van ons flitste de TGV langs; de Train Grande Vitesse of hoe die Fransen de hogesnelheidstrein ook noemen. Zo te zien met een snelheid van driehonderd kilometer per uur. ‘Flits’, en weg was hij weer. De buizerds lieten zich niet door de langs flitsende trein intimideren. Ze bleven rustig zitten en speurden naar een maaltijd. Terwijl ik zo over het Franse platteland reed knaagde ik op een stuk stokbrood dat Hitty voor me had afgebroken. Ik vind dat prettig; dat door Frankrijk rijden en op een stuk stokbrood knagen. Ik moest dat wel heel voorzichtig doen want de korst was nogal hard. Eens beschreef ik in een column de multifunctionaliteit van het stokbrood, ooit op het Spaanse strand door mij gebruikt als toiletpapier.

Het afgelopen jaar had mijn gulzig kauwen me drie kiezen gekost en twee kronen opgeleverd. De derde kroon is in aantocht. Die derde kies brak ik in Arizona toen we afgelopen november de gehuurde jeep uittestten op een hobbelige zandweg die naar de Dragoon Mountains loopt, de bergen van waaruit Chochise, het grote opperhoofd van de Apaches, zich verweerde tegen de soldaten die de optrekkende kolonisten beschermden. Ik had net een hap pinda’s genomen en reed over de top van een heuvel. Ik draaide een rechter bocht in, stuurde om een grote kei heen en reed door een diepe kuil. Daar brak vorig jaar kies nummer drie; op een harde pinda. Na een noodreparatie was de boodschap van Dario: “Die kroon gaat dit jaar komen.” Dario is onze tandarts. We mogen Dario zeggen. Hij is altijd vrolijk wanneer wij op controle komen. “Hoe is het met jullie?” klinkt het dan en wij antwoorden dan: “Goed hoor. En hoe is het met de nieuwe mast van je boot?”

Ik kauwde tijdens het rijden dus voorzichtig op mijn stokbrood, maar kon niet voorkomen dat een scherp deel van de korst mijn gehemelte openhaalde. In bloed gedrenkt stokbrood smaakt trouwens helemaal niet zo slecht. Zolang het natuurlijk wel je eigen bloed is. Behalve met het knauwen op stokbrood komen we de dag ook door met het sabbelen op dropjes en snoepjes. De dropjes zijn altijd wat flauw. Zeg maar van het niveau Engelse drop. En de snoepjes ruiken naar chemisch afval. De schildpadjes in het zakje smáken zelfs naar chemisch afval. Je kan ze indrukken en dan veren ze weer terug in de originele vorm. Het is net bi-metaal. “Let goed op je voeding.” zei een kennis ooit. “Van teveel rood vlees krijg je kanker. Je moet dat niet eten. Je moet veel vis eten. Dat is goed voor je.” Dat was natuurlijk voordat hij wist dat de vissen onder invloed van de kwikvergiftiging zelf al de netten indreven. “En ik snap niet wat je lekker vindt aan die chemische troep,” zei hij wijzend naar de terugverende schildpadjes en de overheerlijke beertjes.

Terwijl we zo de dag wegreden gingen onze gedachten terug naar het verpleeghuis waar mijn moeder woonde voordat ze overleed. Ze woonde er met zes andere bejaarden. Allemaal vrouwen met Alzheimer of dementie. Er wonen maar weinig mannen. Ook in het bejaardenhuis waar mijn moeder voor haar verhuizing naar het verpleeghuis had gewoond, zaten maar weinig mannen. Mannen hebben blijkbaar een mechanisme ontwikkeld om dood te gaan voordat de dementie of Alzheimer toeslaat. De enkeling die zich toch nog vastklampte aan het leven, genoot ten volle van de om zijn aandacht vechtende vrouwen. Daarna werd hij net als zijn omgeving dement en stierf. Onze gedachten gingen dus terug naar het verpleeghuis, naar de ‘Indische Groep’ waar mijn moeder moest gaan wonen omdat ze Alzheimer had gekregen. In dat verpleeghuis woont ook mevrouw Van Vliet. Ze is een kleine Indische mevrouw, met een mager gezicht. Frêle, broos, bijna doorzichtig. Ze heeft sluik grijs haar dat tot net over haar oren reikt. Ze draagt altijd kleren in de kleur van haar haren. In haar rolstoel zittend is ze een nauwelijks opvallende verschijning in de groep van zeven. Elke keer als we mijn moeder bezochten maakten we ook een praatje met de andere dames. En natuurlijk ook met mevrouw Van Vliet. Elke keer begroette ze ons met de woorden: “Ik wil zo graag naar huis. Ik ben hier al zo lang. Weet je, ik was één van de eersten. Ik wil zo graag naar huis.” Terwijl ze zo sprak keek ze ons met ogen vol verdriet aan.

Ja, ook mevrouw Van Vliet heeft dementie. Net als de rest van de dames. Maar als je elke keer weer, dag in dag uit, met trillende stem en ogen vol verdriet vraagt of je alsjeblieft naar huis mag, dan zit je verdriet diep en heeft het weinig of niets meer met dementie of Alzheimer te maken. Dan voel je je eenzaam. Dan zijn de dagen lang. En ik kan me voorstellen dat je met al die hazenslaapjes overdag, ‘s nachts wakker ligt en dat die ene wens groter en groter wordt. Ik weet niet of ze nog familie heeft. Ik heb nooit iemand bij haar gezien die speciaal voor haar was gekomen. Ja, de verzorgster, maar het is haar werk. Ze doet haar ding. Aan het eind van de dag gaat ze naar huis, kookt eten voor manlief en de kinderen, en ploft moe op de bank om haar favoriete televisieprogramma niet te missen. Kinderen op bed. Benen omhoog. Ze heeft gelijk. Ze is moe na een dag hard werken en moe van het keer op keer vragen of iemand anders in het gezin eens een keer de boodschappen wil doen, het eten wil koken en de rommel wil opruimen. En daar bedoelt ze niet haar kinderen van acht en negen mee.

Wie weet heeft mevrouw Van Vliet net zo’n zoon als Totje, een vage Indische kennis. Totje presteerde het om zijn dementerende moeder eens stevig toe te spreken. We hoorden het verhaal via haar thuishulp. Haar steun en toeverlaat. Er beviel Totje iets niet en hij snauwde naar zijn moeder: “Mam… kom hier! ga zitten! Ga zit-ten! Kijk me aan! Mam… ik sta hier! Kijk me aan! Waar hebben we het laatst over gehad? Luister naar me!” Anja (de thuishulp) walgde van hem. “Wat een schoft is dat,” zei ze met een gezicht vol afkeer. “Als je zo met je moeder omgaat, dan ben je werkelijk een erg slecht mens. Bah.” Hopelijk heeft mevrouw Van Vliet niet een zoon als Totje. Wie weet blijft mevrouw Van Vliet zo’n moment bespaard. Ach, laat haar ook maar ‘gaan’. Niemand zou zo verdrietig hoeven zijn.”

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (scribent/antropoloog/niet-westers socioloog) Gerona, februari 2011