Een stuk uit het lijf

We zaten op een terrasje aan de Middellandse Zee. Ik bestelde een biertje voor mezelf en een droge witte wijn voor Hitty. “Wat voor biertje wilt u, meneer?” vroeg de ober en ik antwoordde met: “Wat voor biertjes heeft u?” De man grijnsde alsof hij het antwoord al wist en zei: “Ik heb voor u een Heineken uit de fles of een heerlijke San Miguel uit de tap.” Terwijl hij de laatste woorden uitsprak leunde hij met twee handen op ons tafeltje en keek me strak aan terwijl hij mijn antwoord afwachtte. “De tap, meneer. De tap,” antwoordde ik lachend en nadat hij mij met een knipoog had geantwoord liep hij naar de bar om onze bestellingen in te schenken. Lekker onderuit gezakt speurde ik de boulevard af. Niets te zien. Maar op het strand was wel wat activiteit. Enkele vissers haalden hun bootje uit het water. De boot zat vast aan een katrol en de mannen haalden met een kabel aan een soort rad de boot het strand op. Zoals vroeger een ezel of paard het rad van de molensteen van een graanmolen rondliep, zo liepen deze mannen de kabel binnen, steeds weer over de strak gespannen kabel stappend wanneer ze op dat punt van het rad waren beland. “Waarom zit die kabel zo raar hoog?” bedacht ik me terwijl de mannen hun benen over de hinderlijk aanwezige hindernis zwaaiden. “Dat zou ik toch anders doen,” bedacht ik me, alsof die mannen daar al niet lang geleden over hadden nagedacht. “Alsjeblieft, een witte wijn voor u mevrouw en een heerlijke bier uit de tap voor meneer.” Met een knikje en een grijns zette de ober de drankjes op tafel en wendde zich tot onze buren. Ze waren net aangekomen en de taal klonk ons bekend in de oren. Nederlands met een Fries accent. Ik keek Hitty aan met een blik van: “Flik het eens!” en draaide me weer richting zand, alleen nu met een koel tapbiertje in mijn hand. Hitty wist meteen wat ik bedoelde. “Ik wil rust,” zei mijn blik. “Geen gedonder zoals op Bali, waar je me binnen drie minuten een groep Indo’s hebt binnengesleept.” Het was zo’n fijn buitenrestaurantje, en ik had zin in een biertje met een portie nasi goreng. En ja, wel persé in die volgorde. Haar arendsoog ontwaarde een groepje thee en frisdrank drinkende gepensioneerde Indo’s. Niets mis mee. Lekker blijven doen. Maar als ik wil praten, praat ik en als ik een biertje met nasi goreng wil, dan…

Hitty liet me in vredige rust van mijn koele biertje genieten. De Friezen werden met rust gelaten en ik dus ook. Een schattig meisje van ongeveer vier jaar oud liep langs. Haar kousen hadden alle kleuren van de regenboog en ze liep met haar armen zwaaiend achter haar moeder aan, die probeerde om de kinderwagen met daarin een jongetje, een helling op te duwen. Toen ze langs ons kwamen lachte het jochie naar ons. Een lieve gulle lach en een mooi moment om een slok van mijn tapbiertje te nemen. Twee voor de prijs van één. Niet veel later kwam er een stel op leeftijd langs. Ik schat ze op zeventig jaar en terwijl zij nog kwiek kwam aanstappen probeerde hij haar vaste tred te volgen. De snelheid was er, maar de benen moesten hard aan het werk worden gezet om haar bij te houden en wankelden zwaar bij elke stap. Maar hij deed het toch maar. Zij leek zich niet bewust van zijn strijd. Het leek wel of ze zich niet bewust was van zijn leeftijd en conditie. Ze had zelfs voor hem een afrits-survival broek gekocht en waarschijnlijk in dezelfde winkel ook een leuk fladderend strandjurkje voor haar zelf. Het stond hem en het stond haar. En waarom ook niet? Er kwam een meisje langs met een ijsje in haar hand. Zo’n roomijsje op een hoorntje. Achter haar liep zo te zien haar betovergrootmoeder. Lang en mager. Gehuld in een lange zwarte, strak afkledende jurk, met daaronder goudkleurige schoentjes; met riempjes. De goudkleurige schoentjes staken fel af ten opzichte van de zwarte jurk. In haar linkerhand had ze een roomijsje op een hoorntje en in haar rechterhand een wandelstok. Ze gebruikte de stok om te steunen en niet om te leunen. Ze liep fier overeind. Mager en gerimpeld, maar fier overeind als van koninklijke bloede. Je kreeg de neiging om te buigen. Ik boog niet, maar knikte wel naar haar; nog net niet vol respect fluisterend: “Majesteit!” Soms krijg je zo’n spontaan gevoel van respect. Zo’n gevoel van respect dat we de dag daarvoor hadden voor Gerárd.

We ontmoetten hem op een strandje ten noorden van Maro. Het strandje is wat moeilijk te bereiken en het is misschien daarom dat er geen andere mensen waren, behalve wij en Gerárd. We liepen over het verlaten stuk strand en zagen vreemd bewerkte stenen tussen de andere kiezels. Het leek wel Etruskisch. Iets verderop lag een zonnebadende naakte man. We hadden hem daarvoor niet opgemerkt. Gehaast trok de man een korte broek aan en liep naar ons toe. “Hallo! Hoe vind je ze? Heb ik gemaakt. Ik hak beeltenissen uit stenen om daarmee iets bij te verdienen.” Hij bleek van onze leeftijd te zijn en Gerárd te heten. Hij sprak Engels met een licht Frans accent en bleek een Fransman te zijn die Engels sprak. Hitty was meteen weg van een steen met een daaruit gebeitelde figuur. Een Indolo. Knap werk en niet duur. Voor vijftien euro mochten we het meenemen. Normaal gesproken denk ik drie keer na en dan is het ‘laten of kopen’. In Azië wordt er door ons dan nog afgedongen (afhankelijk van de verkoper soms zelfs tot op het bot), maar hier leek het misplaatst. Het werkstuk was mooi en de verkoper was een onderhoudend causeur. Hij was de wereld ingetrokken en nu op dit strandje beland. Hij wees ons de plek waar hij tijdelijk woonde. Boven op de uitstekende rots. Er staat een oud huis en elke dag, aan het eind van de middag, klimt hij tegen de berg op en slaapt hij in het vervallen huis. Om er te komen moet hij halsbrekende toeren uithalen. Zijn benen vertonen de littekens van de klauterpartijen. Hij heeft zelfs de politie op bezoek gehad. Daar moesten ze wel hard voor werken. Maar ze besloten hem met rust te laten. Waarom? “Karma!” volgens Gerárd. Hij hoopte het nog een paar jaartjes te kunnen rekken, alhoewel het gebied onder zijn littekens pijn begon te doen. Dat baarde hem wel zorgen. Hij mat met zijn duim en wijsvinger een duivenei af en zei: “De tumor was ongeveer zo groot. Kanker. Dat hebben ze er uitgesneden. Ik heb ze gezegd om het er ruim uit te snijden, want ik wil geen Chemo.” Hij liet een lang litteken en twee korte littekens zien. We vroegen hem hoe lang het geleden was dat de tumor uit zijn lijf was gehaald. “Anderhalf jaar en ik leef nog steeds, want ze hadden me maar een paar maanden gegeven.” Hij was van plan om zo lang mogelijk rond te reizen. Maar wanneer de kanker liet weten dat het zou winnen, dan zou hij de bergen intrekken en daar sterven. Hij had voor zichzelf uit een kei een talisman gehakt en die moest hem zo lang mogelijk beschermen. En, als het echt niet meer ging, dan zou hij zich met zijn talisman terugtrekken in de bergen om daar dan eervol te sterven. Hij leek wel een indiaan. Nee, sterker nog: “Gerárd is een indiaan. We zeiden niet meteen dat we de Indolo wilden kopen. We wilden eerst een dutje doen. We waren moe en daarbij komt het dat we nooit spontaan iets kopen. Hij vond dat logisch. “Geeft niet. Ga lekker slapen en daarna zien we wel. Je koopt of je koopt niet. Dat is karma.”

Na een uurtje werden we wakker. Ik weet zeker dat ik diep heb geslapen en dat ik gesnurkt heb als een zeeleeuw. We hadden onze slaapplaats iets hoger van het strand gekozen en keken, toen we wakker werden naar beneden, naar het strand, op zoek naar Gerárd. Links onder de rots was hij aan het werk. Hij hakte met een hamer en beitel een beeltenis uit een grote op het strand gevonden kei. Hij heeft wel uitgelegd welke beeltenis hij had uitgekozen, maar de Aztekennaam is me ontschoten. Toen hij ons zag komen stond hij op om ons te begroeten. Z’n gekrulde halflange haren waaiden alle kanten op en zijn vaal groene, versleten t-shirt waaide door de wind vast om zijn lijf. Daaronder had hij niets aan. Hij was gewoon vergeten om zijn broek aan te trekken. Het leek alsof hij wakker was geworden, zijn t-shirt had aangetrokken omdat de wind was opgestoken en was gaan hakken. Nu stond hij voor ons, enthousiast babbelend over zijn nieuwste kunstwerk. Hij leek wel een kind op het strand, dat door zijn moeder uit het water was teruggeroepen, om snel even, ter bescherming tegen de brandende zon, een t-shirt aan te trekken en daarna met blote billen weer de zee in was gestuurd. Het was heel aandoenlijk. De volwassen man, die slechts gehuld in een vaal groen t-shirt, als een kind zo enthousiast vertelde over zijn nieuwste kunstwerk. Hij was zich absoluut niet bewust van zijn vrij hangende ‘plasser’. Bij een man praat je van een ‘jongeheer’ of van een penis, maar bij een kind heet het een ‘plasser’ en Gerárd was als een kind. Enthousiast. Vrij van schaamte.

Op onze patio hangt nu een originele ‘Gerárd’. We hebben hem beloofd dat we het kunstwerk daar een plaatsje zouden geven. Het hangt daar dus ook. Het doet ons denken aan dat stukje strand, waar een kunstenaar zijn werkstukken maakte en ons zijn leven en zijn einde vertelde. Verder trekkend, zonder dat uit zijn lichaam gesneden stuk; maar als de tijd daar is, met zijn talisman de bergen in trekkend om daar te sterven. Het klinkt heroïsch en misschien is het ook een ‘pose’, alhoewel wij denken dat het niet zo is. Hij klonk sterk en beslist. Wij denken dat hij het kan. Voor ons gevoel is hij een indiaan die terug gaat naar de natuur om daar te sterven. Hij zal ooit die reis maken. Dat heeft hij al besloten.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Antropoloog/Niet-Westers Socioloog) Sevilla, februari 2011.