Korte Marnixstraat 16-I

Een paar keer per jaar parkeren we op zondagochtend de auto bij de ‘zandhoek’. Op zondagochtend, omdat Amsterdam dan nog slaapt. We gaan bij voorkeur als het weer ietwat betrokken is. Dan is de stad op haar mooist. Dan kan ik mezelf, wanneer ik een beetje door m’n wimpers kijk, terugbrengen in de tijd. Terug naar mijn jeugd of zelfs nog verder in de tijd. Amsterdam in zwart/wit.

De ‘Zandhoek ligt tegenover ‘het Stenen Hoofd’. In het verleden de aanlegsteiger voor buitenlandse schepen en voor de kleinere marineschepen. Daarnaast staan de prachtige pakhuizen uit de tijd van de Verenigde Oostindische Compagnie. Als je op de ‘Zandhoek’ staat, met je rug naar de haven, ligt aan je linkerhand een café; ‘De Gouden Reael’, beroemd geworden door het gelijknamige boek van Jan Mens en treffend door hem beschreven. Het ligt in een rij van mooie historische oude panden, met uitzicht op de haven. Via de Realengracht (waar we vroeger, op zondag, altijd speelden op een afgedankte mijnenveger, terwijl mijn pa en ma dachten dat we in de kerk zaten) wandelen we dan, over de Haringbrug, naar Prinseneiland.

Een geweldig stukje Amsterdam. Op Prinseneiland lopen we het hele blok rond en keren via de Galgenstraat terug in de richting van de Haarlemmerdijk. We nemen de tunnel onder de spoorlijn, waar vroeger de paardenstallen waren en via de Houttuinen steken we schuin het Haarlemmerplein over naar de Korte Marnixstraat. Hier heb ik met m’n ouders en broertjes gewoond. Op nummer 16. Eén hoog. Boven kapper Reijnders, onze huisbaas. Tegenwoordig noemt men het een historisch woonblok. En terecht. Maar wij noemden het vroeger: Ouwe Zooi.

Korte Marnixstraat 16-I, AmsterdamWaar de fietsen staan is nummer 16. Het vierde, vijfde en zesde raam van de hoek waren de ramen van ons huis.

Raam nummer vier was de slaap-, studeer- en speelkamer van mijn broer en mij.  Ik denk dat het pakweg vijf vierkante meter groot was. Er stond een stapelbed, waarbij ik in het onderste bed sliep. Aan de muur hingen posters van Connie Froboes, Conny Francis en Cliff Richard. Duidelijk de keuze van mijn moeder. Ik kan me niet herinneren dat er ooit ‘jongensposters’ hebben gehangen.

Korte Marnixstraat 16-I, Amsterdam

Ramen nummer vijf en zes, waren de ramen van de kleine huiskamer. Voor de goede orde; dat was onze enige huiskamer.

Ik schat dat de huiskamer niet veel groter was dan 12 vierkante meter. Daarachter lag het slaapkamertje van m’n broertje Jeffrey ( 7 m2) . Dwars door zijn kamertje liep het gangetje naar de slaapkamer van mijn ouders. Via hún slaapkamer (12 m2) kwam je bij het keukentje uit (anderhalf  bij vier meter). Daar was ook een kleine wc annex badkamer.

Vanuit de keuken kon je via een raam de twee vogelkooien bereiken, die m’n vader buiten aan de muur had gehangen. In de linker kooi zat de Koetilan en in de rechter de Teroetjoek. Prachtige Indonesische zangvogels.

Rechts in de huiskamer heb ik een grote zwarte stip getekend. Dat is de kolenkachel. ‘s Winters moesten we, wanneer mijn vader (marineman) moest varen, met de – in onze ogen – manshoge kolenkit naar de zolder. Drie etages hoger. Daar in een donker hok lagen de kolen op ons te wachten. Schepklaar. En dan terug! Al die trappen af! Boven ons woonden mevrouw en meneer Huygens. Hele lieve oudere mensen, die ons vaak opvingen wanneer mijn moeder ziek was. Ter hoogte van de deur van mevrouw Huygens begonnen we weer moed te verzamelen, omdat we daar beseften dat we er bijna waren. Ten opzichte van nu waren de winters toen veel langer en kouder. Dus moesten we, in die goede oude tijd, de trip omhoog vaak maken.

In bed liggend hoorde je de hele avond de trams over de brug naar de Marnixstraat ‘kedoengen’; altijd begeleid door het geluid van de flits wanneer tram en bedrading contact met elkaar maakten. Aan de overkant was een café, waaruit, zo leek het, bijna iedere avond dronken mensen de straat op werden gegooid. Met de rug naar ons huis staande kijk je uit over de Brouwersgracht. Daar speelden we vaak en het was ook onze dagelijkse route naar school.

De volgende foto toont de hoek van de Prinsengracht en de Brouwersgracht. Rechts op de foto is een trapje naar het water. Zevenenveertig jaar geleden waren mijn broer en ik bij dat trapje aan het spelen. We sprongen op en van een platte schuit die daar klaar lag om te worden beladen. Precies op de plek waar op de foto een schuit met dekzeil ligt. Daar waar het maar enigszins mogelijk was sprongen we van de wal op een schip of schuit en terug. Soms via de meerpalen weer terugklauterend en met een laatste sprong omhoog, de brugleuning grijpend. De sprongen naar deze dekschuit waren echter gemakkelijk. Hoe hij het voor elkaar kreeg weet ik niet, maar op een gegeven moment sprong mijn broer mis. Hij kon niet remmen na de sprong en vloog aan de andere kant weer van de schuit af.  Hij lag daar te spartelen en ging een paar keer kopje onder. Al snel verdween hij onder de rand van de schuit en kwam niet meer boven. Ik kreeg hem met m’n korte armpjes (ik was acht) niet te pakken, dus rende ik luid schreeuwend het trapje op. Een man kwam op m’n gegil af en rende met me mee terug. Op mijn aanwijzen graaide hij in het water langs de rand en kreeg de kleren van mijn broer te pakken. Proestend kwam hij boven water. Na een Amsterdams standje (hij werd ‘verrot’ gescholden) werd hij door de man naar huis gestuurd. Ik ben er van overtuigd dat de onbekende man en ik, toentertijd, mijn broers leven hebben gered.

Amsterdam Prinsengracht-Brouwersgracht

De foto is genomen vanaf de Korte Prinsengracht. Rechts ligt de Brouwersgracht en onder de brug door is de Prinsengracht. Op de Korte Prinsengracht (dus achter me) is Jeffrey, ter hoogte van de sluis bij de Haarlemmerdijk, te water geraakt. Een man heeft hem met een reddingshaak (die vroeger altijd aan de bruggen hing) uit het nat gevist.

En ik?

Ik kan me tot nu toe aardig op het droge handhaven.

Ron Krancher.

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist), Weesp 2006