Mad Max from Atjeh

‘Mad Max from Atjeh’ werd hij door de rest van de ‘gang’ genoemd. “Cup of coffee, Hetty?” vroeg hij altijd, als Hitty ‘s ochtends de eetkamer binnenliep. Hij had een brutale grijns. Ik weet bijna zeker dat hij in gedachten al een aantal stappen verder was dan het kopje koffie. Maar hij bleef altijd correct.

Met ‘Mad Max from Atjeh’ bezocht ik vele kroegen in Jakarta. Meestal jazzkroegen. Met een grote fles Bir Bintang binnen bereik luisterden we dan naar de locale jazzbandjes. Vaak van een verrassend hoog niveau. Dat is wat we deden. Zitten, luisteren en bier drinken. Fauzi zag er altijd gelukkig uit. Iedere keer vroeg hij dan: “Happy Ronnie?” En iedere keer antwoordde ik hem met: “Yes Fauzi… happy.”

Met Fauzi bezocht ik ook de ‘Tiga Kuda’. De Tiga Kuda (de Drie Paarden) is een discotheek. Ruwweg de helft van de aanwezige vrouwen bestaat uit hoertjes. Mooie, minder mooie en uitgesproken lelijke vrouwen, die vooral op jacht zijn naar westerlingen met een goed gevulde portemonnee. Ook Janus, de zoon van de eigenaar van Hostel Borneo (ons vaste woonadres in Jakarta), haalde daar altijd z’n snolletjes. Aan de deur betaalden we onze verplichte vijfduizend roepia entree. Voor dat geld, omgerekend pakweg vijf gulden, kreeg je veel kroeg voor je geld. Het was er donker en broeierig. Maar, na de in Tl-licht badende jazzkroegen was het een verademing. Let wel, ik had niet tegen Fauzi gelogen. Ik had best wel plezier in de jazzkroegen. Maar na avond aan avond daar te hebben rondgehangen wil je wel eens iets anders.

Toen we ons aan een tafeltje hadden gezet stapten er twee jonge vrouwen op ons af. Een knappe en een iets minder knappe. De knappe nam het verkeerde spoor. Toen ze langs Fauzi liep graaide hij haar met z’n arm naar zich toe en trok haar naast zich op een stoel. Met z’n arm om haar heen boog hij zich achter haar langs, grijnsde z’n ‘Mad Max From Atjeh’ grijns en knipoogde naar me. Ik wist wat hij bedoelde. “Mine!” De minder knappe kwam naast mij zitten. Hoe beter ik haar bekeek, hoe minder knap ze werd en hoe meer ik naar Fauzi’s vriendinnetje keek, des te knapper die werd. Moet wel worden gezegd dat we gedurende de avond ook veel bier tot ons namen. Maar ik voelde me toch wel te kort gedaan. Vooral toen Fauzi even naar de wc was en zijn koepoe-koepoe malam (nachtvlinder) zich naar me toe boog, aan m’n oor likte (echt waar) en fluisterde: “I want you!” Arrogant dacht ik: “Uiteraard, ik zie er een stuk beter uit dan Fauzi.”

Toen Fauzi terugkwam van de wc keek hij me vuil aan. “Afblijven!” las ik in z’n ogen. Ik denk dat hij haar m’n oor heeft zien ‘wassen’. Ik denk dat hij ons vanaf de wc-deur heeft geobserveerd. In dat opzicht bleek Fauzi een slecht gastheer.

“Kom we gaan, Ron,” zei Fauzi in het Engels. Op z’n ‘knik’ stonden de meisjes op en liepen mee. Buiten gekomen stopte Fauzi ze in een taxi en noemde het adres. Wij vertrokken in een andere taxi naar Hostel Borneo. Daar aangekomen stapte ik uit en terwijl ik op weg was naar de deur van het hotelletje hoorde ik hem zeggen: “See you tomorrow, Ronnie! Give Hetty a kiss from me.” En met die Mad Max-grijns op z’n gezicht sloeg hij de taxideur dicht en ging op weg naar de dames. De volgende ochtend zat hij weer klaar in de eetkamer. “Cup of coffee, Hetty?” Hitty vond hem een pracht figuur en dat was hij ook. Daar zat hij dan met die grijns op z’n gezicht. Na een waarschijnlijk drukke nacht had hij nog genoeg energie over om ‘mijn’ Hitty te charmeren.

Fauzi nodigde ons uit om hem in Atjeh te bezoeken. Hij wist dat we Indonesië zouden doorkruisen en dat we uiteindelijk ook in Atjeh zouden belanden. “Jullie weten dat jullie altijd welkom zijn.”

Atjeh. Noord-Sumatra. Bolwerk van moslimfanaten.

We gingen op z’n uitnodiging in. We logeerden bij z’n ouders in Loksemaeh. Ze woonden in een eenvoudig houten huis op palen. We sliepen, zoals daar de gewoonte is, op matten op de grond en werden belaagd door de muggen. Maar ach, wat voelden we ons welkom in dit arme gezin. Het lekkerste eten werd aangerukt. We werden ongelooflijk verwend. Fauzi riep te pas en te onpas dat we zijn beste vrienden waren en sloeg dan een arm om onze schouders. Keer op keer liet hij blijken hoe blij hij was met onze komst.

Hij had me de hele middag al indringend aangekeken. Net alsof hij iedere keer diep nadacht. Toen nam hij me apart. “Ron,” zei hij, “Ik wil jullie aan m’n vrouw voorstellen.” Ik keek hem verbijsterd aan. Vrouw? Hij zag m’n verbazing en produceerde z’n bekende grijns.

We werden een middag ‘ontvangen’ door z’n schoonouders. Fauzi woonde namelijk met z’n hoogzwangere vrouw bij z’n schoonouders in. Ze behoorden tot de high society van de stad. Dat kon je ook wel zien aan het prachtige huis. Fauzi was in dit huis duidelijk de mindere. Nog steeds rende hij voor ons, maar nu duidelijk om z’n schoonouders en echtgenote te plezieren. Ook in dit gezin voelden we ons welkom, maar het was toch anders dan bij Fauzi’s ouders. Hier ging alles veel formeler.

Bij ons vertrek spraken we af om elkaar nog een keer in een hotel in Medan te ontmoeten. Dezelfde avond in 1988, dat we met elkaar hadden afgesproken, speelde het Nederlands elftal de finale om het Europees Kampioenschap en won, zoals we allemaal nog weten, de titel. Ingrid en Isha sprongen toen nog volledig gekleed in het zwembad om de overwinning te vieren. Die avond zouden we dus ook Fauzi treffen. Toen we incheckten vroegen we aan de deskdame in welke kamer we Fauzi konden vinden. Ze kende hem goed en gaf ons zijn kamernummer. Op ons kloppen deed hij open. Hij stond er in korte broek en met blote bast. Met z’n bekende bravoure nodigde hij ons uit om binnen te komen. Op het bed, onder de lakens, lag een vrouw. En het was niet z’n echtgenote. Hij stelde ons voor en sprak met ons af om samen te dineren. Het gekke was dat we het helemaal geen vreemde situatie vonden. We wisten al hoe hij in Jakarta leefde. Die avond genoten we samen met Fauzi en z’n ‘koepoe-koepoe malam’ van een heerlijk diner aan het zwembad.

We hadden Fauzi bij z’n ouders en schoonouders meegemaakt en dat was een heel andere Fauzi dan die we in Jakarta en nu in Medan meemaakten. Voor zo’n figuur als Fauzi moet het leven in Atjeh verschrikkelijk zijn. Hij werkt bij een Amerikaans oliebedrijf en leeft tegelijkertijd in een strenge moslimgemeenschap. Hij leeft van het ene uiterste – zuippartijen en naar de normen in Atjeh schaars geklede en losgeslagen vrouwen – in het andere uiterste; het verstikkende, sociaal- en religieus gecontroleerde leven in Atjeh. Geen wonder dat hij daar waar het kan volledig uit de band springt.

Tijdens het eten vertelde hij dat hij om de twee weken een weekend naar Medan ging. Zogenaamd voor zaken. Hij kon zich dan even volkomen laten gaan. Hij liet doorschemeren dat het thuisfront op de hoogte was van de ware aard van deze tripjes. Daarbij liet hij wel in het midden of hij daarmee zijn ouders, schoonouders of echtgenote bedoelde. Of, misschien wel allemaal. In ieder geval was het bekend dat hij in Medan de bloemetjes buiten zette en terug in Atjeh weer de vrome moslim uithing.

Toen hij me dit vertelde keek hij me ernstig aan. Hij zei dat hij niet anders kon. Dat hij anders gek werd van de verstikkende regels. Hij vond dat ik wel een gelukkig mens moest zijn omdat mijn leven niet zo werd gecontroleerd. Dat ik kon gaan en staan waar ik wilde, zonder rare restricties. Ik hoefde in zijn ogen niet om de paar weken te ‘ontsnappen’. Terwijl hij me dit vertelde keek hij me ernstig aan. “Do you get it now, Ronny?” vroeg hij me. Ik denk dat hij doelde op onze stapavond naar de Tiga Kuda.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) Weesp 1998