Het was twee dagen geleden. We stonden net op het punt van vertrekken toen ze opeens op onze patio stond. Een lief meisje van een jaar of acht, met mooie bruine ogen en donker, licht krullend haar. Ze hield een grote bos bloemen in haar handen. Geplukt uit de tuin. Allerlei soorten en kleuren. Een prachtig boeket.
“Mag ik u wat vragen?”
“Ik wil deze bloemen aan de mevrouw geven van de meneer die dood is gegaan, maar ik weet niet waar ze is.”
“Ze is niet hier op de tuin,” zei ik.
“Nou dan leg ik het wel op zijn tuin,” besliste ze.
Ik wees haar de weg naar zijn tuin en zag haar die kant op lopen, met die prachtige bos bloemen in haar handen.
We kenden George van de tuin.
Per toeval kwamen we er achter dat zijn zoon en onze dochter bevriend waren.
We kwamen elkaar altijd op het pad tegen of bij de parkeerplaats. We maakten dan een praatje met elkaar. Soms lang, soms kort. We spraken dan over onze passie: reizen.
Wanneer we elkaar zagen was het niet: “Hallo hoe gaat het?”, maar: “Heb je alweer geboekt?” En dan hadden we het over de landen waar we naar toe gingen of die we gezien hadden. We hadden het over de geurtjes en geluiden. Over de lekkernijen en de natuur.
Het meisje had een bos bloemen geplukt voor “de mevrouw waarvan de man was dood gegaan”. Ik vind het geweldig dat ik haar heb leren kennen; dat kleine meisje met die mooie bruine ogen.
De volgende dag kwam ik haar weer tegen en vroeg of ze de tuin had gevonden.
Ze antwoordde bevestigend. Ik zei haar dat ik het heel lief van haar vond. Ze glimlachte en knikte. Terwijl ik weg liep hoorde ik haar zeggen: “Oh, wat mooi!” Ik draaide me om, en terwijl ze schuin omhoog wees zei ze: “Wat een mooie vlinder.”
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 2008