Nasir (2/2)

(vervolg)

Nasir liep voor ons uit. Hij zou ons de weg wijzen naar de Theresiakerk. Op de Theresiaschool heeft m’n moeder nog les gehad van de nonnen. Ogenschijnlijk zonder op het verkeer te letten stak hij de straat over. Het verkeer remde voor hem af en reed vervolgens achter hem langs. Zo leerden we oversteken in Jakarta.

Hij wees ons op een groot huis in koloniale stijl. Hij ‘vertelde’ ons dat hij daar had gewoond; samen met z’n moeder, die in dienst was van een grote roodharige, besnorde Hollander. “Een goede man,” gebaarde hij. “Hij was als een vader voor me.” Ik vroeg hem of de man terug naar Nederland was gegaan. Nasir maakte me duidelijk dat de man in dat huis was overleden. Hij bleef een tijdje naar het huis staren, z’n blik ver weg. Een aantal keren strekte hij z’n keel, duwde z’n hoofd naar voren en slikte. Hij was duidelijk van streek. De man had beloofd altijd voor hen te zullen zorgen, maar na zijn dood werd het huis verkocht. De moeder van Nasir verhuisde naar het kleine kamertje, in het steegje waar ze nu nog steeds wonen.

Op een keer ‘vertelde’ hij ons een verhaal. Z’n gezicht stond strak toen hij ons vroeg om bij hem aan tafel te komen zitten. Om de verhalen van Nasir te kunnen volgen moest je wel goed geconcentreerd blijven. Het was ook heel vermoeiend, maar dat hadden we graag voor hem over. In het verhaal werden trieste episodes afgewisseld met vrolijke momenten. Het ging over liefde, rijkdom, armoede en gevaar. Op een gegeven moment beschreef hij een gevecht. Er kwamen messen aan te pas en… Het duurde een half uur voordat we door hadden dat het verhaal niet over hem, z’n moeder of één van z’n vrienden ging, maar over een film die hij de vorige avond op tv had gezien. Toen ik hem vroeg of hij wel goed wijs was lachte hij ons keihard uit. Ik joeg hem het hotel door.

Ik had hoofdpijn. Waarschijnlijk door de whisky. Of had ik kou gevat? Nee, ik denk toch door de whisky. In ieder geval bood Nasir aan om m’n nek en schouders te masseren. Hij begon eerst boven op m’n hoofd. Met gespreide vingers masseerde hij m’n hoofdhuid. Daarna kregen m’n slapen een beurt. De pijn verminderde al. Toen werden m’n schouders en nekspieren gemasseerd. Grondig kneedde hij elke spier. Je voelde de pijn wegglijden. Ten slotte pakte hij met z’n linkerhand m’n kin vast en met z’n rechterhand hield hij m’n achterhoofd tegen. Met een ruk draaide hij m’n hoofd, voor m’n gevoel, negentig graden richting m’n schouder. Ik schrok me rot. Alles kraakte, maar de pijn was weg!  Ik heb hem wel ‘grote gek’ genoemd.

Met gekruiste benen zat Nasir op de bank. Hij keek triest. “Wat is er?” gebaarde ik met m’n hoofd. Hij wreef met z’n hand over z’n hart. “Ben je ziek?” vroeg ik hem. Hij schudde nee. “Verdrietig?” Hij knikte en legde z’n wijsvinger tegen z’n hoofd. “Waar denk je dan aan?” vroeg ik. Hij wees naar mij en naar Hitty en Ish, die verderop aan een tafeltje het schoolwerk maakten en maakte het gebaar van vliegen. “Maar we komen weer terug,” beloofde ik hem. Hij keek me aan en slikte. Op de manier die ons al zo vertrouwd was. Met gestrekte keel en het hoofd als een haan naar voren gestoken.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 1998