Oehala op West-Timor

We zaten in een hartstikke leuk hotel in SoE, een stadje op het eiland Timor. Om precies te zijn op West-Timor. Het was een laagbouw hotel, met een heerlijk grote tuin. Via een korte oprijlaan kwam je bij de entree van het hotel. Het was verrassend om een hotel met die uitstraling in deze stad tegen te komen. De prijzen van de kamers waren voor locale begrippen erg hoog, maar naar onze normen waren ze alleszins redelijk. Vroeger zouden we daar trouwens wel anders over hebben gedacht. Vijfentwintig jaar geleden waren we ook in de buurt, maar toen hadden we geen tijd meer om naast Sumbawa en Flores ook nog Timor te bezoeken. Nu hebben we dat goed gemaakt.

Vanuit Soerabaja vlogen we rechtstreeks op Kupang, de hoofdstad van West-Timor. Daar bleven we een aantal dagen en vertrokken toen met de bus naar SoE. Het leek ons zo wie zo een leuke plek om te bezoeken, maar op uitnodiging van Maurice bezochten we er ook enkele van de projecten die via het CWS (Church World Service) in SoE zijn opgezet. Alhoewel Maurice na zijn overplaatsing naar New York niet meer nauw bij het gebied is betrokken, heeft hij natuurlijk nog steeds kennissen binnen het management in het gebied en één van die kennissen is Vincent, die enthousiast reageerde op zijn verzoek om ons rond te leiden. Het werd een interessante dag.

De dag daarvoor maakten we een mooie tocht naar een zeven kilometer verderop gelegen waterval. Op twee ojeks (taxi-motorfietsen) werden we naar de voet van de waterval gebracht. We vertelden daar aan de chauffeurs om niet op ons te wachten. Ze keken verbaasd toen we vertelden dat we later de weg terug lopend zouden afleggen, maar ach verbaasde blikken zijn we gewoon wanneer we in Azië vertellen dat we iets lopend gaan doen. Oehala, de waterval, was schitterend. Het was regentijd dus er was water genoeg om de waterval te laten brullen. Na een kwartier begon het te druppelen en na zestien minuten brak een hevige bui los. Van het ene op het andere moment verdween het dicht beboste, bijna jungle-achtige woud in een nevel en werd alles rondom ons grijs. De kleuren verdwenen. De geluiden van het woud verdwenen. Het enige dat je hoorde was het geluid van de waterval en de regen die op de bladeren van de bomen kletterde. De bui duurde anderhalf uur en we genoten van elke minuut. We schuilden onder een afdak en hadden ieder een plek om te liggen, met onze rugzakken als kussen onder het hoofd. We luisterden naar de regen en de waterval, en mijmerden wat over de dingen die we nog wilden doen tijdens deze reis.

Tijdens dat moment van stilte (behalve natuurlijk het geluid van de waterval en de regen), herinnerde ik me één van de avonturen van Biggles. Uiteraard speelde het zich af op Timor en de mist en nevel hielpen me al snel terug naar mijn jongensjaren, waarbij ik liggend op bed de wereld van Biggels binnenstapte en naast Biggles, Ginger, Algy en Bertie gezeten, vanuit de Twin-Otter het mistig groene bladerdek beneden me bekeek. Ik weet dat het vermoeiend wordt, maar de avonturen van Biggles laten me maar niet los. We hoorden dat er door Merpati nog steeds met een Twin Otter tussen Ende en Labuan Bajo wordt gevlogen. Lijkt me prachtig wanneer we in dat toestel de tocht kunnen maken. Hitty wordt niet vrolijk bij het idee. Merpati en een Twin Otter? Beide zijn gedateerd. En speelden de avonturen van Biggles zich niet af in de periode voor de Tweede Wereldoorlog? En waren het niet de stewardessen van Merpati die hun vliegtuig bij een rookontwikkeling spoorslags verlieten, de vervagende passagiers in verbijstering achterlatend? Natuurlijk diende ik haar direct van repliek. Alle onderdelen van de Twin Otter zullen nu zo langzamerhand vervangen zijn en daarom kunnen we dus spreken van een praktisch nieuw toestel. Niet dan? En wat de gevluchte stewardessen van Merpati betreft kan ik stellen dat zoiets niet alleen bij Merpati, maar bij elke Indonesische luchtvaartmaatschappij kan gebeuren. Je extra zorgen maken dan anders is daarom misplaatst. Ik heb haar niet kunnen overtuigen, maar als het even kan wil ik een keer in een Twin Otter van Ende naar Labuan Baju vliegen.

Na anderhalf uur werd het lichter en werd de regen minder. De nevel trok op en de kleuren van het woud keerden terug. In al zijn groen-schakeringen. Voorzichtig zochten we onze weg terug naar boven. Alles was door de regen glad geworden en een val zou onze dag grondig verpesten. Eenmaal weer boven moesten we zeven kilometer teruglopen naar SoE. De eerste drie kilometer ging heuvelopwaarts, maar daarna was het landschap geaccidenteerd. De ene keer liepen we heuvel op en daarna heuvel af, met tussendoor een vals plat. De omgeving was prachtig en we liepen met plezier onze weg terug. Om de tweehonderd meter werden we uitbundig begroet met een ‘Hi mister, I love you’, waarbij Hitty ook een ‘mister’ is, en hoewel het iedere keer weer heel vermoeiend is en iedereen denkt dat hij de eerste is die ons vriendelijk en uitbundig begroet, is het ook heel lief en verrijkend. Uiteindelijk duurde het drie uren voordat we terug waren. Geheel volgens planning. Om ongeveer drie uur begint het weer te regenen en meestal duurde zo’n bui ook anderhalf uur. Precies voor de bui losbrak waren we terug in het hotel. Drijfnat van het zweet. Het eerste wat we nodig hadden was een douche, om de minder prettige geuren met een stuk zeep weg te poetsen.

Terwijl Hitty onder de douche stond en ik me stond af te drogen, liepen een drietal mensen, waarvan één in uniform, op onze kamer af. De man in het uniform keek naar de deur van onze kamer en daarna naar het raam. Ons raam is donkergetint en indien je binnen niet het licht aandoet, is het vanaf buiten een donker gat. Terwijl ik me afdroogde stapte de ‘geüniformeerde’ naar het raam, zette zijn handen boven zijn ogen en spiedde naar binnen. Terwijl ik mijn dingetje bedekte met de handdoek riep ik meer verbaasd dan boos “Eeeeh!” Het lid van de hermandad schrok, reageerde met “Maaf (sorry)” en liep weg. Rechtop, alsof er niets aan de hand was stapte hij mijn beeld uit.

Het was eigenlijk maar een klein incident. Het was echt een leuk hotel en ontbijten en dineren in het restaurant was een plezier op zich. Terwijl we onze nasi goreng of bami goreng aten klonk uit de luidspreker voor ons heel bekende muziek. Soms Batak-achtige liedjes, maar ook klonk heel verrassend ‘Waarom huil je toch Nona Manis’, ‘Koléh koléh’ en andere liedjes over Ambon. Terwijl we met die muziek op de achtergrond uitkeken over de tuin, was het heel gemakkelijk om ons te verplaatsen naar de tijd van mijn ouders en grootouders. Zo moest het vroeger ongeveer geweest zijn.

Ik noemde al de nasi-goreng en de bami-goreng. Ons ontbijt bestond uit één van beide gerechten. Wat betreft ons avondeten kwam daarbij wat sajur, een lekker stuk kip en een gebakken ei of indien gewenst bij de kip en het ei, een portie mihoen of nasi putih. Veel meer stond er niet op de menukaart en dat was jammer. Het geeft trouwens ook wel enigszins onze luiheid aan, maar zegt meteen ook hoe gezellig het in het restaurant was met die herkenbare muziek. Er was eigenlijk geen reden om een ander restaurant op te zoeken. Wetende dat hun menu wat karig was, had men, ter compensatie, in onze slaapkamer een schilderij van tachtig bij zestig centimeter opgehangen, met daarop in kleur afgebeeld: Twee hamburgers, worstjes, vruchten en twee glazen jus d’orange.

Ron Krancher

Copyright © Ronald E. Krancher (Scribent/Writer/Anthropologist/Non-Western Sociologist) SoE, West-Timor March 7, 2012