Wandelend over de boulevard richting Tuban, passeerden we een aantal zeer luxe hotels. De zwembaden van de hotels waren praktisch leeg. Langs de randen lagen af en toe wat vreemde lichamen klaar voor autopsie. Links en rechts hingen wat in Balinese kledij gestoken bedienden verveeld rond. Soms zat er een verdwaalde gast aan een tafeltje een drankje te nuttigen. Ik kon niet zien wat er werd gedronken. Op kuta zie ik dat wel meteen. Namelijk aan het condoom om de fles Bintang. Maar in Tuban zit de drank in glazen, afhankelijk van de inhoud al dan niet met parasolletjes. Schuin achter de gast staat vaak ook nog een in Balinese kledij gestoken dienaar klaar om bij de eerste de beste knik, knip of zucht toe te schieten.
Het is boeiend om te zien wat een verschil er is tussen de gasten van deze hotels en die bij ons in ‘The New Arena’. Bij ons zie je veel jeugd, schoonheid en dynamiek, maar in Tuban liggen, zoals ik al zei, de corpora aliena reeds klaar voor autopsie. Het verschil tussen de twee werelden is echt zo groot. Een verschil tussen leven en bijna dood.
Natuurlijk chargeer ik en is het niet zo erg slecht toeven in Tuban. In tegendeel, het ziet er bijzonder luxe uit. Een voorbeeldje: Een club suite in ‘The Patra Bali’ kost 450 dollar. Per dag! Okee, het is wel inclusief ontbijt, lunch en diner. En o ja… er staat ook een butler klaar. ‘On call’, whatever that means. De prijzen lopen op tot 1500 dollar per dag. Het is dus alleen maar bereikbaar voor de rijken onder ons; de orang kaya.
Wij moeten het doen met een veel bescheidener entourage. Maar een dag van ons kost niet meer dan 35 euro en dan hebben we echt nergens op bezuinigd. Ik zie de ‘mensen uit Tuban’ wel langs lopen. Het is leuk hier, op de kop van Poppies Lane 1. Er gebeurt hier van alles. Er zijn veel winkeltjes en restaurants. En ook het strand is gezellig druk.
Ook in het zwembad beneden me zie ik dat de mensen plezier hebben. Heel wat anders dan de lege plassen water in Tuban. Ik zie bijvoorbeeld een man met z’n kind spelen. Het jongetje van pakweg vier jaar heeft grote lol. Z’n moeder, een Indonesische, ligt op een ligbed aan de rand van het zwembad. Vader is blank en spreekt Duits. Zoontje is een tjampoeran (mengelmoes). Vader en zoon ravotten in het water. Vader is gehandicapt, maar dat maakt hem duidelijk niets uit. Z’n linker arm is heel erg mager en hangt als een dood gewicht langs z’n lichaam. Polio? Bij elke beweging zwengelt ‘het’ met het lichaam mee. Gaat het lichaam naar links, dan volgt de ‘dode’ arm een fractie later en visa versa. Hij lijkt er geen hinder van te ondervinden. Ze hebben grote lol vader en zoon. Ik ook. Vanaf m’n balkon geniet ik met ze mee.
Voor mensen die me kennen is het natuurlijk niet verrassend om te horen dat ik mezelf altijd al als rijk beschouwde. Maar ik zeg het toch nog maar een keer: “Ik ben een orang kaya!”
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Bali, February 2009.