Me Tarzan

Als een schicht kwam Hitty de badkamer uitrennen. Ze was zo snel dat het leek alsof haar hoge gil haar pas een fractie later de kamer in volgde. Geschrokken sprong ik van het bed waar ik vijf minuten eerder op was gaan liggen om te genieten van een welverdiend dutje. Ze wees naar de deur en riep: “Cockroach!” In eerste instantie begreep ik niet wat ze bedoelde. “Wat is er!” riep ik. “Een kakkerlak,” antwoordde ze. “Zeg verdorie dan kakkerlak en gil niet cockroach,” wees ik haar terecht. Ze wees met een gestrekte arm naar de badkamer en riep: “Haal weg dat beest!” Terwijl ze daar naakt midden in de slaapkamer stond kon ik niet anders zeggen dan: “Het laatste waar ik nu aan denk is de moord op een kakkerlak.” Ze vond de toespeling niet leuk.

Langzaam opende ik de badkamerdeur en gluurde door de kier naar de kakkerlak, die me rustig vanuit een hoek aanstaarde. Kort daarvoor had de snoodaard nog naar mijn naakte vrouw gegluurd en nu gluurde hij naar mij. Ik meende een grijns te zien. Hij was groot. Ongeveer vier centimeter lang. Hij was dus een oude rot. Snel stapte ik naar binnen en trok de deur achter me dicht. Het was nu hij of ik. Ik pakte de steelpan uit de mandibak (een Indonesische douche; een bak met water van waaruit je met een steelpan water schept en het daarna over jezelf uitgiet). Hij moet dat hebben gezien. Terwijl ik met de steelpan op hem toeliep sloeg hij zijn vleugels uit en vloog naar mijn hoofd. Ik slaakte een mannelijke gil en zwaaide met het steelpannetje. In de lucht sloeg hij rechtsaf, dook naar een gat in de wand bij de wc en kroop daar naar binnen. “Hij is weg!” riep ik naar Hitty en opende de badkamerdeur. Ze gluurde naar binnen. Ik gluurde naar haar. “Wegwezen,” zei ze, “ik ga mandiën. Waar is dat beest nu?” Ik wees naar het gat en blokkeerde het met de met water gevulde mandibak. Zo, nu was ze veilig en vond ze me weer lief.

De dag daarna maakte ik het karwei af. Niet dat ik me op het klusje had verheugd, maar het moest wel. Op de één of andere manier was de kakkerlak langs de mandibak gekomen en liep weer Hitty op stang te jagen. Weer pakte ik het steelpannetje uit de mandibak. Alleen nu negeerde ik hem volkomen en deed net alsof ik de mandibak met water uit de kraan ging vullen. Ik zakte op mijn knieën, berekende de afstand en ramde hem met het steelpannetje op zijn kop. Uit ervaring wist ik dat zo’n slag verre van dodelijk was. Hoogstens was het beest een moment duizelig. Slechts één keer heb ik een kakkerlak na de eerste dreun dood zien liggen. Eigenlijk was het geen dreun, maar was het de stampende voet van Uhong die het beest als een gore vlek op de tegels van de hal van Hostel Borneo achterliet. De keren dat ik een kakkerlak probeerde te doden mislukte het jammerlijk. Hun schild is keihard en ze bedonderen je waar je bijstaat. Ze gaan gewoon op hun rug liggen en houden zich dood. Na een tijdje draaien ze zich razendsnel weer op hun buik en rennen al lachend er vandoor. Ze maken werkelijk een schaterlachend geluid. Klinkt als “È – è – è – è – è.”

“Pok,” hoorde je toen ik de kakkerlak met het steelpannetje op zijn kop mepte. Het beest kon drie dingen doen na de dreun op zijn kop. Hij kon op zijn rug gaan liggen en zich dood houden, hij kon naar zijn hol vluchten of hij kon voor de aanval kiezen. Ik liet het niet zover komen. Je moet ze geen keuze geven. Terwijl hij nog duizelig was van de klap en nog niet toe was aan het plannen van een strategie, schepte ik hem razendsnel in het steelpannetje en wierp hem in de wc-pot. Snel schepte ik er een dozijn pannetjes water uit de mandibak bij en zag hem spartelend terug gaan naar het riool waar hij ooit uit was vertrokken voor zijn reis naar onze plee. Hitty vond me geweldig. Ik was weer haar Tarzan.

Ron Krancher

Copyright © Ronald E. Krancher (Scribent/Writer/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Waingapu, Sumba Timor, March 14, 2012.