“Ik wil later rubbertapper worden,” zei Ish en schraapte met een veiligheidsspeld in het dichtgeslibte kanaal waarlangs de rubber naar de halve kokosnoot werd geleid, dat als opvangbakje dienst deed. Het witte rubberstroompje kon weer vrij stromen en drupte in het bakje. IJverig ging Ish van boom naar boom. Overal even aan de boom pulkend en oude, gestolde rubberresten verwijderend.
Het was de eerste keer dat we in een rubberplantage rondliepen. Het was in 1986, toen we op bezoek waren in Kota Tinggi, Zuid-Maleisie. Jolanda, een collega van Hitty, had ons uitgenodigd om eens langs te komen en toen we in de buurt waren gingen we dus uiteraard bij haar langs. In Kota Tinggi leerden we toen ook Sam, Jolanda’s man, kennen. Hij liet ons de omgeving zien. Hij nam ons mee naar de haven waar de vis werd aangevoerd en waar de gevangen haaien van de vinnen werden ontdaan. Met een handzaag werden de vinnen, bestemd voor de haaienvinnensoep, van de rest van de haai gescheiden. Het restant van de haai werd weggegooid. Wat een verspilling. Er lagen hele grote exemplaren en het was wel een mooie gelegenheid om een drie meter lange haai van dichtbij te bekijken en aan te raken, zonder dat hij z’n tanden in ons zette. Via een palmolieplantage en een chiliplantage (waar Sam ons heel veel over wist te vertellen omdat hij z’n eigen chilifabriek was gestart) kwamen we bij een rubberplantage. Terwijl Sam ons uitlegde hoe het een en ander in z’n werk ging, verplaatste Ish zich, als een volleerd rubbertapper, van boom naar boom.
Iedere keer wanneer ik door een rubberplantage loop krijg ik een neokoloniaal gevoel over me. Ik denk dan aan de prachtige boeken van Madelon Lulofs, ‘Rubber’ en ‘Koelie’, en heb geen moeite om me in de tijd te verplaatsen. Eenzelfde gevoel heb ik wanneer ik door theeplantages loop. In ‘De Heeren van de Thee’ beschrijft Hella Haasse op briljante wijze het leven op een theeplantage, tijdens de koloniale periode. Ook wandelend langs de theestruiken krijg ik zo’n ‘flashback’ naar het verleden. Maar vreemd genoeg gekoppeld aan het rijke leven van de blanke koloniaal, levend in prachtige huizen en op de veranda zittend met een glas port of whisky. Veel meer moeite heb ik om me te verplaatsen in de positie van de stakkers die in de brandende zon hun werk moesten doen, voor een laag loontje en af en toe slaag. Is dat Indisch?
Nu, anno 2008, en lopend door de rubberplantages van Phuket, krijg ik nog steeds dat neokoloniale gevoel. Nog steeds heb ik moeite om me in de positie van de arbeiders te verplaatsen. Ik zie ze wel, uitrustend in de hutjes, waar we op het heetst van de dag langslopen. Maar, ik kan er geen voorstelling uit het verleden bij oproepen. Misschien, omdat er in die tijd zo weinig over het leven van de koelie is geschreven. Madelon Lulofs is in die tijd één van de weinigen geweest die dat onderwerp heeft durven aankaarten. Trouwens een vreemde gewoonte, die we nog steeds niet hebben afgeleerd; wandelen op het heetst van de dag.
Ish is geen rubbertapper geworden. Voor dag en dauw opstaan om tussen de ontwakende slangen aan bomen te friemelen was achteraf toch niet haar levensdoel. Een goede keuze.
Ron Krancher
Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 2008