Oma’s rijm

“Bengawan Solo, riwayatmoe ini

sedari doeloe djadi perhatian insani

Moesim kemarau, tak seberapa airmoe

Di moesim hoedjan air meloeap sampai djaoeh…”

Bijna elk weekend gingen we naar de Schaapherderstraat 9 (hs). Daar woonden opa en oma Kouthoofd, tante Yola en opa en oma König (opa’s zuster Dietje en haar echtgenoot Anton).

De Schaapherderstraat 9 (hs), Amsterdam Nieuw-West. Vlakbij de kolenkit. Een groot deel van m’n leven speelde zich daar af. Bijna elk weekend naar opa en oma.

Opa en oma Kouthoofd-Sell

Het was er gezellig. Ik tenminste heb me daar altijd prettig gevoeld. Opa kon erg streng zijn, maar om één of andere reden kwam ik er altijd goed vanaf. Natuurlijk moest ook ik voor een vergrijp, als straf, regelmatig ‘pompen’. Dat kon erg zwaar zijn. ‘Pompen’! Ik weet niet of het een uitvinding van opa was of dat we kennismaakten met een uit Indië meegevoerd cultuurgoed. In ieder geval was het een creatief bedachte straf. ‘pompen’! Hoe ging dat?

Je moest je armen voor je borst kruisen en met je rechter duim -en wijsvinger je linkeroor vastpakken. Met je linker duim -en wijsvinger pakte je het rechteroor vast. Dan sta je toch al aardig voor gek. Daarna begon pas het echte ‘pompen’. Door je knieën zakken en weer omhoog. Door je knieën en omhoog. Tien, twintig, honderd keer? Géén idee! Wat ik wel weet is, dat het erg lang kon duren. Voor straf pompen. Vraag het binnen de familie aan elk ‘kind’ van mijn leeftijd en ze hebben wel gepompt. Waarom schrijf ik ‘kind’? Omdat ik denk dat iedere persoon die ooit heeft moeten pompen, alleen al bij het denken aan die straf zichzelf weer kind voelt. Zichzelf dát kind voelt, dat midden in de kamer, voor alle aanwezigen, dé straf moest ondergaan. Gek genoeg hoor ik degenen die ik spreek lachend praten over het pompen. Je zou toch verwachten dat er in die tijd wel trauma’s waren uitgedeeld. Ik heb de getraumatiseerden nog niet ontmoet. Het is meer van: “Weet je nog? Pompen? We moesten vroeger pompen!” En iedereen begrijpt meteen wat je bedoelt.

Voetballen op het pleintje en een rondje steppen op de autoped. Spelen op de dijk. Een gat in m’n achterhoofd na een botsing met de lantaarnpaal voor het huis. Opa die in de box zijn vogeltjes kweekte. Ook de plek waar hij ‘stiekem’ zijn sigaretjes rookte. Hij staat nog op de film die oom Ben maakte toen hij, in 1965, met tante Vera en Henry op bezoek was. Een leuke film. Ik mocht het van oom op video kopiëren en ik heb er een montage van gemaakt met het geluid van degenen die, in 1990, aanwezig waren bij de voorstelling. Het is leuk de lach van oma en al die anderen te horen wanneer ze op de beelden reageren. Ik beschouw “25 JAAR GELEDEN” als één van m’n beste montages.

De Schaapherderstraat. Ik weet dat we altijd zeulend met ‘rantangs’ terug naar huis gingen. Dat hele eind naar bus L lopend. Langs de vlakte waar nu de brandweerkazerne staat. Mijn moeder hield niet van koken. Mijn opa en oma wisten dat. Wij niet! Wij vonden het zeulen met ‘rantangs’ een straf op zich, niet beseffend dat de pannetjes het eten bevatten voor het grootste deel van de week. Meestal vulde mijn moeder de resterende twee dagen van de week aan door middel van rijst met soep of macaroni gevuld met blokjes ham. Ja, mijn moeder hield niet van koken. Ook niet van boodschappen doen, trouwens.

Ik roep altijd dat mijn moeder maar twee maaltijden kon maken, maar dat is ietwat gechargeerd. Ze kookte ook aardappelmaaltijden. Het moest alleen steeds nog wel even gehaald worden. Als Peter (mijn broer) en ik uit school kwamen moesten we, als het eten van oma op was, eerst de boodschappen doen. Niet zo moeilijk hoor. Gewoon de straat oversteken en aan de linkerkant van het blok naar de groenteboer gaan. Rechts, op de Brouwersgracht, kochten we de aardappelen. Geschild. Een deur verder zat de olieboer. Terug op de Korte Marnixstraat, aan onze kant van de straat, was de slager. Ik weet dat we in elk van de winkels zijn geweest, maar mij staat bij dat mijn moeder gespecialiseerd was in rijst met soep en macaroni met blokjes ham.

Oma kon goed koken. Ze stond vaak in de keuken en zong haar liedjes. Uit de keuken hoorde je dan bijvoorbeeld: “Burung kakatua, mentjerot di djendela. Nènè sudah tua, giginya tinggal dua….” Of ze zong haar andere lievelingsliedjes, Nina Bobo en Bengawan Solo.

Het is leuk dat oom Ben oma ook in de keuken op de film heeft gezet en dat ik haar lach bij het zien van zijn film erbij heb kunnen monteren. Het resulteerde in ieder geval in een mooi visueel document.

Ja, de Schaapherderstraat. Toen oma en tante Yola daar weggingen, en we de inhoud moesten verhuizen, vond ik dat naar. Ik herinner me dat ik zelfs zo in gedachten was tijdens het uitruimen, dat ik een trap te ver nam en bij nummer 13 naar binnen ging. Ik liep zelfs zo ver door dat ik bijna de huiskamer instapte. Toen pas drong het tot me door dat er geen kapstok hing. Er hoorden jassen te hangen. Rechts was het hekje van de trap naar beneden. Dat klopte in het plaatje. Maar voor me was een kale muur. Geen jassen. Ik stond op een vreemde plek. Heel voorzichtig, geen geluid makend, sloop ik weer de voordeur uit. Stel je voor wat er gebeurd zou zijn als ik was betrapt.

Twee dagen later was alles verhuisd en kwam ik nooit meer in de Schaapherderstraat.

Ik herinner me dat wanneer mijn vader vanuit de marinekazerne naar de Schaapherderstraat kwam, ik meestal ‘s avonds met hem terug reed naar de Korte Marnixstraat. Op de bromfiets, achter de brede rug van mijn vader. In het donker rijdend langs de verlichtte letters op het reclamebord van de LinMij, langs de molen en het Westerpark, de brug over bij de eindhalte van bus L op de Nassaukade en aangekomen in de Korte Marnixstraat, in de kou wachtend tot mijn vader de bromfiets met een ketting aan de brugleuning bij de Brouwersgracht had verankerd.

En vaak, wanneer mijn vader bij opa en oma binnenkwam, schaterlachte oma en rijmde ze:

“Jan…, Jan…, kepala matjan. Kiprik kiprik buntut ayam.”

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Non-Western Sociologist) Weesp 2007