Sparky

Koh Pangan. Het eiland verder.

Nadat Koh Samui door de toeristen was ontdekt ( en verpest) moesten we een ander onbevlekt tropisch eiland ‘ontdekken’. Het werd Koh Pangan. Het eiland verder!

Beide eilanden liggen in de Thaise Golf. Vanuit Suratthani kom je per boot eerst op Koh Samui terecht. Daarna pak je een boot naar Koh Pangan. Voordat Koh Samui door de toeristen werd ingenomen was het een tropisch paradijs met door kokospalmen omzoomde lege witte stranden. Er stonden simpele strandhutjes voor de nacht en iedereen zorgde een beetje voor iedereen. Het leek inderdaad sterk op ‘The Beach’!

De eerste keer dat we op Koh Samui kwamen waren er maar een paar hutjes. Aan het eind van het strand was een restaurantje, waar we onze maaltijden ophaalden. Een bord gemengde gebakken groente, een bord bami en een bord witte rijst. Dat mengden we en dan hadden we voor drie personen te eten. ‘s Ochtends kochten we een gesneden witbrood (bruin kenden ze niet) en drie grote flessen water. Dat was ons ontbijt. Met het water deden we de hele dag. Als we ‘s ochtends op tijd waren om de terugkomende vissers op te wachten konden we op het strand bij de toegestroomde kooplieden gezoete deegstokjes kopen.

We hebben het record, ‘voor hoe weinig geld kan je op Samui leven’, ruimschoots verbroken. Hitty, Ish en ik konden rondkomen van tweehonderd en vijfenzestig Baht per dag. Een absoluut record bleek later, toen we op Sumatra een uitgavenlijstje bij een travellers-lodge zagen hangen en daarbij de uitdaging om dat maar eens op goedkopere wijze te doen. Wij bleven ruim onder dat budget. Noodgedwongen weliswaar, want we hadden gewoon niet meer geld te spenderen. We hadden het niet gepland om naar Samui te gaan. We zaten op Sumatra tijdens forse moessonregens en we hadden nog twee weken te gaan. Samen met Scott ( een Australiër zonder surfboard) en een stoet meiden trokken we over het eiland naar Medan. Daar kochten we een ticket naar Penang, een eiland voor de kust van Maleisië. Op Penang, waar we nog vaak terug zouden komen tijdens onze reizen, betrokken we een kamer in het New China Hotel. Een koloniaal ogend, door Chinezen gerund hotel. ‘s Ochtends werden we daar gewekt door de tik-tak  geluiden van de schoonmaker. De eerste keer dat geluid horende keken we uit het raam en zagen een oude Chinees op veel te kleine houten klompjes door de gangen tippelen. We zouden later nog vaker in het New China Hotel slapen.

Vanuit Butterworth, een stad op het vasteland van Maleisie, namen we de trein naar Surattani (aan de oostkust van de Thaise ‘slurf’) alwaar we de boot naar Koh Samui namen. We hadden alles keurig berekend. Als we na aftrek van het vliegticket van Medan naar Penang, het treinkaartje naar Surattani, het ticket voor de boot naar Kho Samui, het ticket terug van Samui naar Surattani, het ticket van Surattani naar Butterworth en het ticket van Butterworth naar Kuala Lumpur, per dag tweehonderd en vijfenzestig Baht op Samui zouden uitgeven, dan hielden we net genoeg over om de luchthavenbelasting op Kuala Lumpur te kunnen betalen. En zo geschiede het.

Samui was geweldig. Het was er heerlijk stil. Af en toe kwam je er types tegen zoals wij, die ook op zoek waren naar ‘die andere plek’. De stranden waren er breed en bestonden uit fijn, wit zand, met daar doorheen heel kleine schelpjes. Ish en Hitty konden urenlang het strand afspeuren op zoek naar schelpjes en dan vooral naar dat ‘speciale’ schelpje. Na de vondst van een Matabia kon de dag niet meer stuk. Het strand werd omzoomd door palmbomen die vol hingen met kokosnoten. Ish noemde ‘haar eiland’ daarom ook ‘Kokonotië’. We sliepen in één van de eerste strandhutten van het eiland. Zeer zeker de eerste op ons strand, omdat we samen met de eigenaar de opening van zijn hotelletje vierden met het nuttigen van een bord ‘inktvisjes in kokossoep’. Terwijl Ish met de twee jonge hondjes van de eigenaar speelde of samen met Hitty het strand afschuierde op hun schelpen-zoektocht, zat ik voor ons hutje en keek uit over de zee, deze bezigheid af en toe onderbrekend door een duik in de golven. Samui was toen nog een paradijs, maar binnen vier jaar was het verworden tot een Benidorm-achtig gebeuren. Er was een landingsbaan aangelegd en de vliegtuigen vlogen de toeristen af en aan. Als het paradijs makkelijk te bereiken wordt, dan is het snel met haar gedaan. Koh Samui. Paradise lost.

Al gauw werd Koh Pangan het nieuwe paradijs. De toeristen vlogen naar Koh Samui en de reizigers voeren naar Koh Pangan; al snel beroemd wordend door de ‘fullmoon-parties’. Ish huppelde voor me uit op het strand van Koh Pangan; het eiland verder. We waren op weg naar Sparky. Trekkend over het eiland waren we hem tegen gekomen. Hij beheerde een stal met een aantal rijpaardjes afkomstig van Sumba, een eiland in Indonesië. Dezelfde kleine sterke paarden die we op Lombok en Sumbawa de karren en rijtuigjes hebben zien trekken. Sparky was het leven in Amerika zat geworden en was op z’n wereldtrip in Thailand beland. Voor kost en inwoning beheerde hij de stal. Hij verhuurde ons Teng Lek (Kleine Rat), een donkerharig paardje. Een week lang zou de ‘kleine rat’ Isha’s rijdier worden.

Trots reed Ish naast me, steeds Teng Lek inhoudend probeerde ze gelijke tred met me te houden. “Ron, kijk!” riep Ish, onderwijl haar arm naar zee uitstrekkend. In het water zagen we een grote driehoek. Langzaam bewegend, zonder haast. “Is dat een haai?”, vroeg ze me. Opgewonden keek ze me aan. “Het lijkt me van wel”, antwoordde ik. Ik dacht terug aan onze snorkeltocht langs de kust van de vorige dag. Ondanks onze licht verbrande ruggen hadden we veel plezier gehad. Nu maakte ik me toch wel zorgen. De vin lag niet meer dan dertig meter uit de kust. Op die afstand leek het of hij nauwelijks bewoog. “Hebben we toch nog een haai gezien!” riep Ish, me met blije ogen aankijkend. Thuis gekomen bonden we Teng Lek aan een boom vlak naast onze strandhut. Naast me liggend in een hangmat, babbelde Ish me de oren van het hoofd. Een schreeuw en een hoop gevloek onderbrak haar. Teng Lek bleek Hitty in haar dij te hebben gebeten, toen ze zijn hoeven aan het schoonkrabben was. Een grote bloeduitstorting, omzoomd door tandafdrukken, was het resultaat van z’n uitval. Met tranen in haar ogen probeerde Ish ons uit te leggen dat het niet Teng Lek’s schuld was. Het was nu eenmaal een hengst!

Het was een leuk gezicht en leverde ook een mooie foto op. Een ‘Lucky Luke tafereel”. Ish op Teng Lek, de tropische, ondergaande zon tegemoet rijdend. Achter haar volgde een bruine, schonkige hond, die zomaar was komen aanlopen en die door ons al snel Rattaplan was gedoopt. Juist ja, de hond van Lucky Luke. De hond was een spitting image van de ‘echte’ Rattaplan. In het tegenlicht van de ondergaande zon reed Ish van ons vandaan over het strand. Achter haar aan schuierde Rattaplan; links en rechts laverend, op zoek naar iets eetbaars. Prachtig.

Na een week brachten we Teng Lek terug. Sparky zei dat hij ons al had gewaarschuwd voor Teng Lek. Hij heet niet voor niets ‘Kleine Rat’! Door het enthousiasme van Ish was me die waarschuwing ontgaan. Hitty heeft vele jaren lang het litteken gedragen van de knauw die Teng Lek haar gaf. We bleven nog een tijdje met Sparky praten. Hij vertelde ons wat hem irriteerde aan Amerika en wat hem irriteerde in Thailand. “Naar Amerika ga ik nooit meer terug,” zei hij ons. “Af en toe moet ik ook hier even weg, want dan wordt het me te stil. Maar na een paar dagen Bangkok, Pattaya, Penang of Hatyai, moet ik weer terug naar de rust van Koh Pangan. Raar! Je zit in het paradijs en moet toch ook daaruit vluchten! Vluchten voor de rust. Stress door rust! Sparky legde uit dat hij echt wel een pracht leven had, maar dat het leven op Koh Pangan wel erg beperkt is.

“Kopi O, mister Ron?” Met zijn altijd op pret staande ogen keek ‘Onze Tamil’ me aan. “Please sir”, antwoordde ik hem. Als we op Penang zijn eten we altijd bij ‘Onze Tamil’. Hij heeft goed en voor zover we kunnen beoordelen ook veilig eten. Terwijl we onze kip aten zagen we een overmoedig geworden kat terecht gewezen worden. Op twee meter van onze tafel lag een afwateringsgoot, ook wel open riool genoemd. Trouwens heel gebruikelijk in Azië en voor de kwaliteit van het eten maakte dat absoluut niets uit, mits het maar langdurig heeft gekookt of goed is doorbakken. Macho kwam de kat aanstappen; zoals ze dat zo mooi kunnen. Hij stapte de goot in. Aan de andere kant startte een enorme rat, waarvan er samen met de alom aanwezige kraaien op Penang genoeg van zijn, z’n wandeling. Macho liep de kat verder. Relaxed, licht schommelend met z’n kont schooierde de rat verder het riool door. Op een meter van de rat bleef de kat stokstijf staan, z’n rechtervoorpoot vooruit gestoken van de grond. De rat deed niets. Stond daar alleen maar en keek de kat aan. Hij was bijna even groot als de kat, maar beduidend dikker. De kat haalde z’n rechtervoorpoot terug, accepteerde z’n verlies en achteruit schuifelend verliet hij de goot. Hitty en Ish hadden de afgang van de kat ook bekeken en hadden grote lol.

Nadat ik mijn ‘kopi O’ ( koffie zonder melk, maar met veel suiker) op had rekende ik af bij ‘Onze Tamil’. Wachtend op het wisselgeld werd ik op m’n schouder getikt. “Hi there, back in the real world?”. Het was Sparky, op weg naar een plek om te ontstressen.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) 2007