Hangen bij Hans

Met een klein schaartje knipte hij mijn snor bij. Daarna volgde hij met z’n wijsvinger de contouren van mijn kin en schudde met zijn hoofd. “Wat?” riep ik en deinsde quasi geschrokken terug. “Doodzonde,” zei Hans en schudde weer met zijn hoofd. “Doodzonde!”

Hans had me net gekapt en getrimd. Ik was klaar voor mijn huwelijk. Eerst had hij Hitty’s haar gedaan en daarna dat van mij. Hans was onze kapper. Hij was toen ongeveer 35 jaar. Als hij nog leeft zal hij nu zo’n 68 jaar oud zijn. Op zijn wc hingen foto’s van z’n veroveringen. Zijn smaak kennende moesten het allemaal erg mooie kerels zijn geweest die met hem het bed hadden gedeeld. We zullen het nooit weten, want Hans had alleen foto’s van hun geslachtsdelen opgehangen. Het hele spectrum hing daar te hangen. Niet één stond. Dat zou smakeloos zijn geweest. Nee, ze hingen daar broederlijk naast elkaar. Links en rechts naast de pot hingen de grote en kleine jongeheren aan de muur. Stel je eens voor wat een commotie het zou hebben gegeven wanneer ik onze wc-ruimte zou hebben volgehangen met de door mij veroverde vagina’s. Denk je dat een bezoekster dan vol trots zou zeggen: “Hé, ik hang op je wc! Wat leuk!” Ik denk van niet. Maar de jongeheren aan de muur bij Hans werden door iedereen beschouwd als exotische kunst.

“Doodzonde,” zei Hans. “Doodzonde dat jij gaat trouwen.” Hij had al jarenlang opmerkingen over mijn uiterlijk gemaakt en ik moet zeggen dat het wel mijn ego streelde. En iedere keer wanneer hij zulke opmerkingen plaatste eindigde hij met: “…alleen jammer dat je hetero bent. Is er zelfs niet een klein kansje dat…?”

Naarmate we ouder werden ging Hans ook meer klagen. Hij was bang om een oude nicht te worden en bang dat hij nooit de ware zou vinden. “Dan moet je ophouden met het oppikken van die jongetjes, Hans,” zeiden we dan tegen hem. Hans had er namelijk een gewoonte van gemaakt om achter het Centraal Station schandknapen op te pikken. Alleen maar voor één nacht, want hij vertrouwde ze niet. Terecht. Veel van z’n vrienden en vriendinnen waarschuwden hem hiervoor. Hans was echter nog niet toe aan een vaste relatie, maar realiseerde zich ook dat de spoeling dun werd. Het was op het hoogtepunt van de Aids-uitbraak en veel van zijn vrienden waren al dood of waren stervende aan, aan Aids gerelateerde ziekten. Ondanks de gevaren bleef Hans schandknapen oppikken en groeide het aantal foto’s in zijn wc.

Hans wist dat er zelfs niet een klein kansje bestond, maar hij bleef z’n complimenten aan me uitdelen. Ik weet niet hoe het nu met Hans gaat. Ik weet ook niet of hij nog leeft. Ieder mens kent in zijn leven van die fases en Hans maakte deel uit van zo’n fase. Op een gegeven moment verplaatste ons leven zich van nachtelijk Amsterdam naar het veilige Weesp. Meer dan vijftig procent van het wereldje rond Hans verdiende namelijk geld met het handelen in drugs en ook in die wereld vielen in die tijd veel mensen weg. Door een overdosis (zoals een kroegbaas die meer zuipt dan zijn klanten) of door een lading kogels uit een mitrailleur, zoals ‘grote Ferry’ was overkomen. Het werd dus tijd om te verkassen.

“Te laat Hans,” antwoordde ik hem plagerig. “Je hebt je kansen gehad en niet gegrepen.” Hij pakte z’n schaar als een mes vast en zei: “Dan zal ik je moeten vermoorden, want niemand anders krijgt jou.” Hij draaide tegelijk z’n hoofd om naar Hitty en zei: “Ook jij niet, bitch.” Ik keek hem met samengeknepen ogen aan en zei: “Je zou het doen hè.” Hij lachte en riep: “Ja… en dan kom je toch nog bij mij op de plee te hangen!”

Ron Krancher

Copyright © Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) Weesp Juli 2010.