Toetankhamon

De Vallei der Koningen is de laatste rustplaats van veel Egyptische farao’s. De bekendste is natuurlijk Toetankhamon, de zoon van Achnaton en zijn zuster KV35YL (dit is de notering van haar mummie want haar naam is onbekend). Jarenlang dacht men dat Nefertite (de echtgenote van Achnaton) Toets’ moeder was, maar het blijkt nu dus KV35YL te zijn.

Eigenlijk was Toetankhamon niet zo’n belangrijke farao. Wat hem belangrijk maakt is het feit dat Howard Carter zijn graf bij opening nog ongeschonden aantrof en we daardoor dus een goed beeld hebben gekregen van datgene dat een overleden farao mee kreeg op zijn lange reis naar de onderwereld. Toetankhamon volgde op negenjarige leeftijd zijn vader op en stierf al toen hij negentien was. Waarschijnlijk stierf hij na een ongeluk met zijn strijdwagen, daarbij zijn echtgenote Anchesenamon in rouw achterlatend. Anchesenamon was trouwens niet alleen zijn echtgenote. Ze was ook zijn halfzuster, maar dat was niet zo vreemd in die tijd. Ook zijn vader deed het per slot van rekening met zijn eigen zusje KV35YL, die volgens onze normen wel op erg jeugdige leeftijd (ik dacht zo rond haar tiende jaar) het bed met haar heersende broeder moest delen. We zullen nooit weten of ze via zachte overreding of met de zweep gedwongen werd om deel te nemen in deze pedofiele incestueuze relatie. Tegenwoordig krijgen lieden als Achnaton enkele jaren celstraf, gevolgd door jarenlange dwangverpleging ter bestrijding van hun diepgewortelde ‘Messias-syndroom’; het idee goddelijke macht te bezitten, dat deze geestelijk gestoorde en bovenal gevaarlijke, en meestal ook seksueel verknipte lieden met zich meedragen. Het gevoel dat ze hebben van onaantastbaarheid en het boven alles verheven zijn. Maar de tijden zijn veranderd. We hebben nu andere normen en waarden. Vroeger noemde men die zichzelf verklaarde halfgoden, farao’s. Tegenwoordig noemen we ze Tbs-ers. We kennen volgens mij allemaal wel iemand die dwangverpleging op basis van het ‘Messias-syndroom’ behoeft. Ik ken er al minstens één.

Jaarlijks bezoeken tienduizenden mensen de graven. Ze schuifelen achter elkaar aan de tombes binnen, krijgen twee minuten de tijd om er rond te kijken en worden daarna door doorgaans norse bewakers gesommeerd om weer de uitgang op te zoeken. Voor ze het weten staan ze met knipperende ogen tegen de felle zon weer buiten. Jarenlang wilden wij ook graag de Vallei der Koningen bezoeken. Ook wij waren nieuwsgierig naar de graftombes. Niet alleen naar die van Toetankhamon, maar ook naar die van de andere, eigenlijk veel belangrijkere farao’s. Wat ons tegenhield was de massa mensen die er rondliep alsof men in een pretpark was. Iedere keer wanneer er op tv aandacht werd besteed aan de toeristische aantrekkingskracht van Egypte en vooral aan de stad Luxor, met aan de andere kant van de rivier de Nijl de Vallei der Koningen, zag je ook de mensenmassa die elke vorm van mystiek om zeep hielp. Wat bleef was het beeld van drukte. Het beeld van een volgestroomd pretpark op een zondag. Achnaton’s dag. Zon-dag. Kinderen half geld. IJsjes likkende gezinnen die langs de attracties trekken. “Kijk, daar ligt ‘Seti 1′, en daar ‘Seti 2’ en verderop een Ramses.”  Groepen die zich, de mannen met de vlaggetjes en fluitjes volgend, als een zwerm wespen verplaatsen. “Pappa, pappa… ik wil naar Ramses,” roept het jongetje met het frambozenijsje. De massa blijkt wel erg lui. Niemand bezoekt het graf van Ay. Daar moet je namelijk een stuk voor omlopen. Dat graf ligt aan het eind van een tamelijk lange stoffige weg. Er zijn daar trouwens ook geen ijskarretjes.

De aanslag op 17 november 1997 bij de tempel van Hatsjepsoet kostte tweeënzestig mensen het leven. De schrik zat er goed in. De vallei bleef leeg. Eindelijk heerste er weer rust in de Vallei der Koningen. Slechts zwaar bewapende militairen liepen er nog rond. En natuurlijk Hitty, Aïsha en ik. Wij hadden namelijk besloten dat toen het moment was aangebroken om de vallei te bezoeken. Uit angst voor aanslagen bleven de toeristen weg. Nergens zag je aan ijsjes likkende kinderen en nergens zag je rijen mensen die zich hadden opgesteld bij de ingang van een tombe. Het was er leeg. Heerlijk leeg. Na een half uur besloten we de tombe van Toetankhamon te verlaten. We hadden in alle rust de tijd gehad om het graf te bekijken en de mystiek te voelen. Niemand kwam ons storen. Zelfs de grafbewakers bleven buiten met elkaar praten en lieten ons met rust. Dat gaf me dus ook de kans om, eenmaal weer buiten, stiekem wat zand voor onze verzameling in te slaan. Een klein deel van de Vallei der Koningen staat nu in een glazen flesje bij ons thuis op de plank. Naast alle andere met aarde en zand gevulde flesjes. Als je er gevoelig voor bent een kostbaar bezit. Na ons bezoek aan het graf van Toetankhamon trokken we verder van tombe naar tombe. In één daarvan waren twee archeologen aan het werk. Ze zaten er aan een wankel tafeltje. Bij schaars licht. Een geweldig mooi plaatje, die over het kleine tafeltje gebogen hoofden van de twee wetenschappers terwijl ze een artefact bestudeerden. Vooral de rust trof ons. Er waren slechts de fluisterende stemmen van ons drieën en die van de twee archeologen. Ze waren aan het werk in een tombe met daarin de beeltenis van Mut. De kunstenaar had bij de bouw van de tombe, voor zijn afbeelding van Mut een beeldschoon model uitgekozen. Niet zo gek dus dat Mut mijn favoriete Egyptisch godin is. Ruim voor zondondergang klommen we gewapend met enkele flessen water naar de top van de berg van de vallei. Boven op die berg zittend keken we neer op de achter ons liggende tempel van Hatsjepsoet en genoten we van de aanblik van een bijna lege en stille Vallei der Koningen, die langzaam vervaagde in de overgang van dag naar nacht.  Een rust en stilte zoals de farao’s het zich hadden gewenst.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher ( Scribent / Writer / Anthropologist / Sociologist of Non-Western Societies) Weesp 2002