Paniek in Bungus Bay

We zaten in een restaurantje op het strand van Bungus Bay (Sumatra) en keken ongerust naar de donkere wolken die zich meer en meer samentrokken. We waren die ochtend met grootse plannen vanuit Padang vertrokken maar waren, omdat het weer plotsklaps omsloeg, al na een half uur gestrand bij Bungus Bay. De wind nam toe en in de bergen rond de baai rommelde het al flink en zagen we bliksemschichten die aankondigden dat er een behoorlijke storm op komst was. Terwijl de eerste dikke druppels vielen werden de bamboe rolgordijnen neergelaten en de kaarsen ontstoken. Eén kant had men opengelaten vanwaar we vanuit het halfduister nog zicht hadden op de bergen en het strand. Toen de uitbater vertelde dat het doorgaans na een uurtje of drie weer droog en zonnig is, stelden we ons daarop in, leunden achterover en keken toe hoe de golven wild aanrolden en de bliksemschichten de omgeving verlichtten.

Er ontstond rumoer op het strand. Er stonden wat mensen die naar de zee wezen terwijl een vrouw ‘tolong’ roepend heen en weer over het strand rende. Tolong betekent in het Indonesisch ‘help’ en daarom verbaasde het ons dat niemand uit het groepje op haar roep om hulp reageerde. Vanuit onze plek konden we nog net zien dat men naar een vissersboot wees die dreigde te stranden. Toen een bliksemflits de zee verlichtte zagen we hoe een man, tegen de boeg duwend, uit alle macht probeerde om dat te voorkomen. “Als de boot op het strand terechtkomt is ie verloren. Die krijg je nooit meer terug in zee. Daar is ie te groot voor!” riep de uitbater, terwijl hij toekeek hoe de visser wanhopig probeerde zijn boot voor stranding te behoeden.

Het was inderdaad een lange boot en toen we zagen dat de visser het nooit alleen zou redden schoten Hitty en ik naar buiten, gebaarden ‘kom’ naar het groepje op het strand en renden de zee in. De boot lag verder dan we hadden ingeschat. Het was al gauw een meter of twintig en al snel stond het water ons tot de borst. We zagen de wanhoop in de ogen van de visser en samen met hem duwden we uit alle macht tegen de boeg. Het was niet zonder gevaar. Op elke aanrollende golf kwam de boot omhoog en sloeg daarna met een klap terug op de zeebodem. Dus iedere keer dat de boot omhoogkwam duwden we uit alle macht en wanneer we voelden dat de aanrollende golf aan kracht verloor duwden we onszelf weg van de boot om te voorkomen dat we werden geplet of een doodsklap kregen van de aan de zijkant uitstekende houten stabilisatoren. Getroffen worden door de bliksem was ook nog een mogelijkheid, maar daar stonden we op dat moment niet bij stil. De eerste keer dat de boot met een klap terugviel begrepen we waarom het groepje op het strand passief toekeek. Wat we deden was levensgevaarlijk en zij wisten dat maar al te goed.

Het is moeilijk te schatten, maar we denken daar zo’n tien à twintig minuten in de golven te hebben geworsteld. Gaandeweg boekten we wat winst en plotseling kwamen toen ook de lieden op het strand in beweging en schoten ons te hulp. Na nog zo’n tien minuten hadden we de boot ver genoeg van het strand geduwd om de motor te kunnen starten, wat trouwens ook niet ongevaarlijk was omdat de boot door de ruwe zee alle kanten op rolde. Maar het lukte de visser om de motor te starten, ons niet met de draaiende schroef te onthoofden, een stuk weg te varen en in een dieper gedeelte het anker uit te werpen.

Moe waadden wij terug naar het strand. Mensen juichten en applaudisseerden. Wij waren vooral opgelucht omdat het was gelukt om de visser te helpen en we al onze ledematen nog hadden. Als helden werden we onthaald en al gauw stroomde het restaurant vol met nieuwsgierigen die die twee maffe reizigers wilden zien. Achteraf bezien was het een roekeloze actie, maar wel eentje om nooit meer te vergeten.

Ron Krancher