“We moeten één dezer dagen naar de Hortus!”
“Een speciale reden?” vroeg ik.
“De Rafflesia bloeit en dat moeten we toch echt een keer zien!” antwoordde Hitty enthousiast.
Ondanks dat ik niet eens in staat ben om een paardenbloem van een boterbloem te onderscheiden begrijp ik waarom ze zo enthousiast was. De naar Thomas Stamford Raffles vernoemde bloem is uniek en uiterst zeldzaam. Het is de grootste bloem op aarde (kan een diameter krijgen van ruim een meter) en bloeit slechts een paar dagen. Persoonlijk vind ik het geen mooie bloem en bovendien is het ook een grote stinkerd, want om insecten te lokken ruikt de bloem naar rottend vlees en om het nog smeriger te maken valt na de bloei de bloem uiteen in een soort taai zwart slijm. Ik snap wel Hitty’s enthousiasme en fascinatie, maar waarom zou ik in godsnaam naar een grote stinkende slijmerd gaan kijken?
Het hoefde niet meer. Ik hoefde zelfs niet tegen te sputteren want het probleem had zich de volgende dag al ‘opgelost’. Letterlijk! Ik vond het rot voor Hitty en heel stiekem had ook ik die bloem wel eens willen zien en ruiken.
Die kans kregen we pas jaren later. In 1999 reisden we over Sumatra en brachten een weekje door in een bilik huisje aan de oever van Lake Maninjau.
Toen we op een middag terugkeerden van een wandeling zagen we nog net hoe een slang onder ons huisje kroop. Voor mijn gevoel nog te jong om te sterven riep ik om hulp, waarna een jongeman toesnelde en ons verloste van de slang, die inderdaad giftig bleek te zijn.
De jongeman bleek de zoon te zijn van de eigenaar van ons huisje en we raakten na zijn heldendaad in gesprek waarbij hij ons onder andere vertelde dat er op de berg een bloeiende Rafflesia was en of we die misschien wilden zien. Uiteraard wilden we dat. Een kans om een Rafflesia in zijn of haar natuurlijke habitat te zien laat je niet schieten. De volgende dag gingen we al vroeg op pad. Het was een behoorlijke klim. De plek bleek in de jungle te liggen en om het sfeertje nog realistischer te maken brak er na een uurtje klimmen een korte maar hevige bui los. Doornat klommen we verder over het inmiddels spekgladde modderpad; soms meer glijdend dan klimmend.
Plotseling was daar de Rafflesia. We waren maar net op tijd. Hij begon al enigszins van kleur en vorm te veranderen en was dus al op weg om een plas taai zwart slijm te worden. Maar zover was het nog niet. Het was nog een bloem. De geur van rottend vlees hebben we niet geroken. Dat was misschien wel het geval bij de bloem in de Hortus, maar hier overheerste de geur van de jungle.
Rafflesia in de jungle van Sumatra (1999)
Ik herinner me dat we ons fantastisch voelden daar op dat plekje in de jungle; zittend naast een bloeiende Rafflesia. En ik moet toegeven dat ook ik de glibberige tocht de moeite waard heb gevonden. Nu moet ik wel zeggen dat de setting daar veel mee te maken had. Een Rafflesia in de jungle, met het avontuur eromheen, is natuurlijk heel wat anders dan een Rafflesia in de Hortus. We maakten wat foto’s en ‘gleden’ na een half uurtje te hebben gerust de berg weer af; terug naar ‘ons’ bilik huisje aan de oever van Lake Maninjau.