De Bagan Vallei

We hadden heerlijk een uurtje in de schaduw gelegen. Gewoon even lekker onderuit. Hitty zag een leuke tempel en aan de bouw kon je zien dat er ergens een trapje naar de bovenste verdieping zou zijn.

We stapten zoals het hoort uit ons schoeisel en betraden de tempel. Na enig zoeken vonden we de trap naar boven. Soms is de trap moeilijk te vinden. Er zijn in de tempels vaak nissen en de kunst is om de nis te vinden die ook de trap verbergt die naar boven leidt. Meestal zijn het twee linker of twee rechter bochten. Als je in de nis kijkt zie je niets behalve ergens links of rechts een donker gat. Ga je dat gat in, dan voert een extra linker of rechter bocht je naar een lange nauwe steile trap. Maar ook dan zie je nog geen licht. Pas wanneer je de trap oploopt zie je aan de bovenzijde het licht van de volgende etage. Vaak ook zijn de vloer van de tempel en de stenen trap bezaaid met resten van het een of ander. Dat voelt niet prettig aan onder je blote voeten. Gewoon negeren dus. Bovenaan de nauwe trap lag een door een lage stenen balustrade omzoomde galerij. Het uitzicht was zoals gewoonlijk weer magnifiek en het was dus de ideale plek om een rustpauze te nemen.

We zijn in de Bagan Vallei in Myanmar. Vroeger, in de Brits koloniale periode heette Myanmar nog Birma. Toen heette de hoofdstad ook nog Rangoon. Nu heet het Yangon. Noem het koloniaal, neo-koloniaal of retro-koloniaal, maar ik kan maar niet wennen aan de huidige namen. Ik blijf het land nog steeds Birma noemen, met de hoofdstad Rangoon. Of heeft deze volharding niets te maken met een latent aanwezige koloniale gen, maar meer met de Biggles boekjes die ik als opgroeiend Indootje verslond. Om dezelfde reden blijf ik Kalimantan ook nog steeds Borneo noemen. Hitty en ik liepen ooit door de jungle van Maleisisch Borneo en dat klinkt toch een stuk mysterieuzer dan Kalimantan, de huidige naam van het Indonesische deel van het eiland. Maar hier is het iets anders. Hier grijp ik op basis van mijn jeugdherinneringen terug op de oude namen Birma en Rangoon. De namen die ik herken uit de Biggles boekjes. Ik zie dan weer de Twin Otter landen op de Aye Yarwaddy rivier. Ik zie dan hoe Biggles en zijn kameraden het toestel verankeren en in de dingy naar de oever peddelen. Vanuit de lucht hadden ze al de vele honderden tempels gezien die verspreid staan door het gebied. Nu konden ze de tempels van dichtbij bekijken. Tempels uit de elfde, twaalfde en dertiende eeuw.

Wij liepen dus net als mijn fictieve held Biggles door dit gebied, dat helaas in 1975 door een zware aardbeving werd getroffen. Verrassend genoeg hebben de meeste tempels de ramp doorstaan. Anno 2010 liepen wij er in de werkelijkheid van de brandende zon van kwart over twaalf. Het was de vijfde dag dat we in de vallei waren en ook deze dag bracht weer andere beelden op ons netvlies en leverde weer andere prachtige foto’s op. Foto’s van grote, de omgeving dominerende tempels. Foto’s van kleine pittoreske tempels. Van groepjes van divers gevormde tempels. Tegenlicht foto’s. Foto’s van Boeddhabeelden en van details van Boeddhabeelden. Foto’s van elfde eeuwse wandschilderingen en dertiende eeuwse leeuwenkoppen. Prachtige opnamen van de opkomende zon boven een groep tempels die, achter elkaar liggend richting de horizon en geholpen door flarden ochtendmist, steeds meer vervaagden. Dat alles gelegen in de vlakte met het alom aanwezige fijne zand. Het fijne zand dat bij het minste zuchtje wind opwaaide, zich op ons lijf vastkleefde en ‘s avonds bij het wassen van de haren tijdens het douchen, in lange rode natte strepen over ons lijf naar de vloer van de badkamer stroomde. Het prachtige fijne zand van die heerlijk romantische Bagan Vallei.

Ik schrijf dit stukje trouwens aan een tafel op een terrasje dat uitkijkt op het vlindervormige zwembad van het hotel waar wij onze intrek hebben genomen. Vroeger sliepen we in guesthouses en andere goedkope mini-hotelletjes, maar dat was vroeger. Tegenwoordig kunnen we ons de luxe van een beter hotel permitteren. In dit geval een luxe hotel. Het is ook niet zo moeilijk kiezen. Het is hier of luxe of ‘back to basic’. Wij kozen gezien onze staat van dienst en het gewicht van onze portemonnee voor de luxe kant van de samenleving. Maar dat is in de Bagan Vallei ook de enige luxe die we kennen. O ja, sorry en natuurlijk ook de luxe smaak van wat lekkere Myanmar biertjes. Maar daar bleef het dan ook bij. Er is zeer beperkt tot geen internet en onze mobiele telefoons vonden geen provider. Verder valt een paar keer per dag de elektriciteit uit. Dat betekent dan geen televisie ( in plaats van de twee beschikbare netten: iets in het Chinees en Aljazeera) en nog erger: geen airconditioning of ventilator. Dat is vooral ‘s nachts heel vervelend.

Het water in het zwembad komt, denken we, uit een bron. Zittend met de benen bungelend in het water voelden we de hete zon op onze schouders branden, maar waren onze voeten nagenoeg gevoelloos door het koude water. Toch hebben we er wel gezwommen. Snelle baantjes; dat wel. Maar wat zeur ik? Een blikje bier kost vijftienhonderd Kyats (spreek uit Tsjats) oftewel zo’n anderhalve Amerikaanse dollar en dat is ‘maar’ twee dagen werken voor een bewoner van de Bagan vallei. Ons diner van gisteren zou dus de helft van een maandsalaris hebben gekost. Niet zeuren dus! Dat doen de bewoners van deze vallei namelijk ook niet. Ze hebben het niet breed en natuurlijk proberen ze aan de toeristen hun waren te slijten, maar ze zeuren niet. We zijn zelden zulke vriendelijke, rustige, mooie en trotse mensen tegengekomen.

De weinige toeristen die er zijn verplaatsen zich met taxi’s of met paardenkoetsjes. Wij niet. Wij, en we zagen af en toe nog een paar andere fanatiekelingen, ‘deden’ de vallei per fiets. Zes dagen lang fietsten we door deze schitterende omgeving. Ook ik dacht in eerste instantie: “Honderden tempels in één vallei? Wat saai.” Niets is minder waar. Het is indrukwekkend mooi. Het is magisch. Steeds vind je de tempels in een andere volgorde en setting gegroepeerd. En soms ook staat er één solitair, met een boom of een bosje als gezelschap. Regelmatig wisten we de top van een tempel te bereiken en dan kregen we weer een heel ander zicht op de omgeving. Natuurlijk hebben we dat ook bij zonsopgang en zonsondergang gedaan en natuurlijk liepen we ook in dit land weer op het heetst van de dag ergens rond te scharrelen. Je vergeet er de tijd. Je ontbijt om zes uur en je trekt er op uit. Voordat je het beseft is het al middag en voel je de zon op je rug branden. En dat is dan ook het moment om ergens op het dak van een tempel een schaduwplek te zoeken en bij een zuchtje wind een uurtje te gaan rusten.

Na de welverdiende middagpauze daalden we om een uur of één weer het het nauwe stenen trapje af en vervolgden onze tocht door het gebied. Bij de volgende kleine tempel gingen we naar binnen en zagen in de pover verlichte ruimte een mooi Boeddhabeeld. Het was er lekker koel en we bleven er dan ook iets langer rondhangen dan normaal. De binnenkant van de tempel was ooit prachtig beschilderd geweest en zelfs nu nog zie er je de taferelen die de meesterschilders er in de elfde eeuw hebben aangebracht.

We sprongen geschrokken aan de kant toen vanuit het duister een gekko boven het beeld langs naar buiten rende en toen ik bekomen van de schrik weer naar het Boeddhabeeld keek zag ik uit z’n hand een slang omhoog kruipen en zich naar z’n linker oksel slingeren. Terwijl de slang omhoog kronkelde volgde een tweede slang. Deze koos de weg langs de rechterkant en ook deze slang slingerde zich omhoog naar de oksel van het beeld. Ze waren zo’n twee centimeter dik en ongeveer veertig centimeter lang. In het schaarse licht leek hun kleur op koper groen/bruin. Ze waren tamelijk snel toen ze zich langs Boeddha’s lijf omhoog werkten.

Ik vroeg aan iemand in het restaurant of hij wist welke slang we waren tegengekomen. “Ja,” zei hij, “Een hele giftige. Bij een beet van deze slang moet je binnen vijftien minuten in het ziekenhuis zijn, want anders ga je dood.” Hij vroeg ons of we de slangen hadden dood gemaakt. “Nee, natuurlijk niet.” antwoordden wij. “Goed zo.” zei hij. “Dat betekent dat je al geluk hebt of nog krijgt.” Hij vertelde dat er in de vallei veel giftige slangen zijn. Niet alleen deze ‘tempelslang’, door hem aangeduid met de naam ‘snake of light’ omdat ze vooral bij het eerste daglicht toeslaan, maar ook cobra’s. Vandaag zagen we trouwens een cobra. Een dode weliswaar. Zo te zien dood geknuppeld door een boer. Ik heb ter verificatie een foto van het onwelriekende lijk gemaakt. Hitty vond dat maar smerig en liep tegen de wind in weg.

‘Onze’ slangen leven gelukkig nog en ik hoop dat ze ons veel geluk zullen brengen.

Ron Krancher

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) Bagan Valley, Birma, March 13, 2010.