In Memoriam: Pola Krancher-Kouthoofd


IN MEMORIAM

Pola Emelie Krancher-Kouthoofd

* 8 augustus 1927                                          † 23 juni 2010

(Rede in de H. Laurentiuskerk te Weesp op 30 juni 2010)

Lieve mensen,

Ik heet jullie welkom namens de kinderen en kleinkinderen van Pola. Fijn dat jullie hebben kunnen komen om met ons afscheid te nemen van onze moeder.

Ik denk dat bijna iedereen die hier aanwezig is wel weet dat mamma in Nederlands-Indië is geboren. Om precies te zijn in Batavia. Mijn opa had een topbaan bij de PTT en het gezin had het goed. Men leidde een tamelijk onbezorgd leven. Natuurlijk waren er, net als in andere gezinnen, ook trieste gebeurtenissen. Zo overleed mijn moeder’s broer, Hannie, al op jeugdige leeftijd.

De mannen Kouthoofd en Krancher (mijn grootvaders) waren goed bevriend en toen opa Krancher veel te jong stierf, beloofde opa Kouthoofd om voor de kinderen van zijn vriend te zorgen. De kinderen Krancher en de kinderen Kouthoofd groeiden daardoor samen op en het gebeurde dat Jan en Pola verliefd op elkaar werden. Triest is het dat juist op dat moment Japan, Nederlands-Indië binnenviel. Mijn vader moest als marineman Karel Doorman volgen in de slag in de Javazee en mijn moeder werd, met de rest van het gezin Kouthoofd, door de Japanners geïnterneerd. De periode die mijn ouders als verliefde pubers hoorden door te maken werd hen daardoor ontnomen.

Na de capitulatie van Japan volgde de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Weer belandde mijn moeder in een kamp, maar nu om tegen de Indonesiërs te worden beschermd. Weg was de onbezorgde jeugd; hen ontnomen door twee oorlogen. Het waren voor haar angstige tijden en die angsten is ze nooit kwijtgeraakt.

In dezelfde periode, kort na de capitulatie van Japan, kreeg mijn moeder TBC en moest ze worden geopereerd. Er zat een vlek ter grootte van een rijksdaalder op haar long en een gedeelte van de long moest worden verwijderd. Dat was met de kennis en mogelijkheden van die tijd een riskante operatie. Hierna volgde een lange periode van revalidatie, waarbij het in het begin maar de vraag was of ze de ziekte zou overwinnen. Zoals we weten werd dat meisje van 18 uiteindelijk 82 jaar oud.

Na hun trouwen repatrieerden mijn ouders en helaas nam mijn moeder haar angsten mee naar Nederland. We woonden in de Korte Marnixstraat in Amsterdam en vaak merkten we hoe angstig mijn moeder reageerde op zoiets simpels als het rinkelen van de deurbel. Uiteraard voelde ze zich veilig als mijn vader thuis was, maar wanneer hij als marineman op zee voer zag je plotseling een heel andere vrouw. Je voelde haar angsten en onzekerheden. Gelukkig woonden mijn opa en oma ook in Amsterdam en kon ze dus elk weekend het gevoel van veiligheid bij haar ouders vinden. En wanneer mijn vader dan terug was van een reis, werd er door haar weer gezongen en gedanst, samen met de vele familieleden en vrienden die regelmatig te gast waren in het kleine huis op nummer 16 (1 hoog), Amsterdam Centrum.

In 1965 kregen mijn ouders via de marine een huis aangeboden in Weesp. Vlak naast de tennisbaan. Alsof ‘de marine’ wist hoe ze mijn moeder het beste kon plezieren. Mijn moeder heeft vanaf dat moment een groot gedeelte van haar leven op de tennisbaan en in de tennisclub doorgebracht. In 1968 werd Priscilla geboren. En toen mijn vader kort daarna op zijn vijftigste met pensioen kon gaan, leidde mijn moeder bijna het leven van een tennispro.

Mijn vader hield van koken, mijn moeder niet. Mijn vader zorgde dus dat er ‘s avonds altijd een lekkere maaltijd op tafel stond. De taakverdeling was goed zo. Hij vond het fijn om te verzorgen en zij vond het fijn om te worden verzorgd. Ze haalde als het ware haar pubertijd in; de onbezorgde tijd die haar door twee oorlogen was ontnomen. Ze was weer veilig. Veilig thuis bij pa en veilig bij haar vrienden op de tennis-en badmintonclub.

Het was voor haar een geweldige tijd. Regelmatig waren er reünies zoals bijvoorbeeld de ‘Tegal-reünie’ en de ‘Meester Cornelis-reünie’, en met veel plezier bezocht ze de dansfeesten bij de Kembang Sepatu en de AVA. Eerst nog met pappa en na zijn dood ging ze met haar vrienden. Ik zie haar nog opgehaald worden door Astrid en Guus Peek; haar dansschoenen in een plastic tasje. Ze ging naar de Kembang Sepatoe; ze ging dansen. Idem dito wanneer ze met oom Jan en tante Ankie Boeckhorst naar de AVA ging. Heerlijk dansen en herinneringen ophalen aan vroeger, aan die heerlijke tijd in het Meester Cornelis van voor de oorlog.

Na het overlijden van mijn vader werd de verzorgende taak overgenomen door tante Ankie en oom Jan. Dat hadden ze hem, staande aan zijn kist, beloofd. Tante Ankie kookte altijd ‘per ongeluk’ te veel en oom Jan deed haar administratie en hield tegelijkertijd een oogje in het zeil. Dat ‘per ongeluk’ te veel koken heeft tante Ankie vele jaren lang gedaan, totdat de ziekte van oom Jan en de lichamelijke conditie van tante hen dwong om te verhuizen.

Het was voor mijn moeder een fijne buurt om te wonen, daar op de Papelaan. Ze voelde zich er veilig. Ze wist dat de buurtjes haar in de gaten hielden. Wij wisten dat ook en waardeerden dat zeer. Zo was er het wakend oog van Ann en Herman Haas, de families Zevering en Liefting en de overbuurman die me altijd even in seinde wanneer hij iets niet vertrouwde. Daarnaast was er de extra aandacht die ze kreeg van mevrouw en meneer Burggraaff.

Begin 2006 kreeg mijn moeder een hersenbloeding en keerden Hitty en ik halsoverkop terug uit Azië. Er werd gevreesd voor haar leven. Toch kwam ze er bovenop. Ze hield er wel wat restverschijnselen aan over, maar kon toch terug naar haar woning aan de Papelaan.

Er was veel in haar leven veranderd. Ondanks de geweldige steun van haar lieve vriendin Jeanne Verstift voelde je haar eenzaamheid en vaak verzuchtte ze dat ze mijn vader en haar ouders miste. Jeanne voelde haar feilloos aan en probeerde haar dan op te vrolijken. Ze hebben samen veel gezongen en heel wat afgedanst.

Twee keer per week werd ze extra in de watten gelegd door Ada, wanneer die het huis kwam schoonmaken. Ada zorgde ook dat ze die dagen goed at, dat ze kon douchen en Ada zorgde voor een luisterend oor en een schouder. Dat was o zo belangrijk voor mijn moeder. De andere drie dagen ging ze naar de dagopvang van verzorgingshuis Oversingel. En ook dat deed haar goed. Haar dagen waren gevuld. Maar de avonden bleven lang.

Toen het thuis echt niet meer ging verhuisde ze naar een kamer in Oversingel. Een mooie en ruime kamer. Overdag vermaakte ze zich met de andere leden van de groep in wat ze noemen ‘de grote huiskamer’, maar ‘s avonds sloeg de eenzaamheid toch weer toe. Ook daar. We gingen nog vaker ‘s avonds bij haar op bezoek, maar uiteindelijk moesten we toch ook weer naar huis, hopende dat we haar met een prettig gevoel achter lieten.

Op een gegeven moment ontwikkelde zich bij mijn moeder Alzheimer en moest er voor haar een nog veiliger plek worden gevonden. Die plek vonden we in ‘de Hogeweyk’, in de ‘Indische Groep’. Natuurlijk had ze er haar eigen kamer, maar daar sliep ze alleen maar. De rest van de dag en de avond bracht ze door met de andere bewoners. Samen met hen vermaakte ze zich met het kijken naar Indische shows en met het luisteren naar Indische liedjes. En dan zong ze en danste ze dat het een lust was. Door niets geremd liet ze daar haar vrolijkheid los. Ze had het daar fijn. Er werd goed voor haar gezorgd en ze was ‘s avonds niet meer alleen.

Het is leuk dat ook ‘de Hogeweyk’ een duofiets heeft en ik samen met haar nog steeds door Weesp kon fietsen, waarbij ze, als zijnde de koningin, naar al die bekenden zwaaide. En ja, natuurlijk waren er ook dan nog steeds die momenten waarin ze naar mijn vader en naar haar ouders verlangde. Dan keek ze stilletjes voor zich uit. Bijna starend.

Op de dag van haar overlijden zat haar dochter Priscilla aan haar bed. Mamma staarde naar de muur en lachte. Op de vraag van Priscilla waarom ze lachte antwoordde mamma: “Ik lach daar naartoe,” maar nu wees ze naar het gordijn bij de deur. Ook dacht ze dat Priscilla haar moeder was en iets later zei ze in haar slaap een paar keer “ja”, alsof het een antwoord was. Misschien was het wel haar antwoord op een uitnodiging.

Tijdens de crematieplechtigheid van haar schoonzuster, Stien, werd het nummer ‘we’ll meet again‘ van Vera Lynn gedraaid. Mamma zong uit volle borst mee en begeleidde met haar wijsvinger de laatste zin ‘But I know we’ll meet again some sunny day…’

Toen ze stierf was het een mooie zonnige dag.

Laten we blij zijn voor haar.

Ron Krancher,

H. Laurentiuskerk te Weesp, 30 Juni 2010.

.

(Rede in de aula van begraafplaats ‘Den en Rust’)

Lieve mam,

Eens gaf u mij een houten schildje. Dit houten schildje, dat aan het koordje om mijn nek hangt. U heeft het in 1944 in het interneringskamp Gedoeng Badak gemaakt. U heeft toen in dit schildje het teken van een muzieksleutel gebrand. Dat zegt genoeg; zoiets te kunnen maken in zo’n situatie. Ik draag het nog steeds. De muzieksleutel is vervaagd, maar is nog steeds aanwezig. Het schildje zegt iets over de wijze waarop u wilde leven. U wilde zingen, dansen, plezier hebben. Het kan niet altijd, maar ik doe m’n best om dat ook te doen. Dat heb ik een beetje van u afgekeken.

Mam het was leuk om u op te halen en samen in de tuinen van Buitenplaats Gooilust of die van kasteel Sypestyn te wandelen. Ik heb met name genoten van onze laatste tocht in Gooilust, waar u gearmd met Hitty en Aïsha door de tuinen wandelde. Er werd toen veel afgelachen. En wat dacht u van die wandeling met Fleur. U gaf haar ijs en ik genoot van jullie twee. Fleur zat helemaal onder. Dat was niet uw schuld hoor, mam. Fleur kan dat heel goed zelf. En wat hadden we een plezier tijdens onze tochten op de duofiets. Wanneer we door Weesp fietsten was u voortdurend aan het groeten en aan het zwaaien. Dat was leuk. Het was fijn dat u zoveel mensen kende. Hitty en ik vonden het ook leuk om met u naar de AVA te kunnen gaan. Eerst met pa en later alleen met u. Het was zo speciaal. Het was leuk om u daar te zien dansen, want dat kon u goed. Weet u nog dat u met Aïsha door de kamer in ‘Oversingel’ danste. Heel lichtvoetig. Bijna zwevend. Dat ging u nog goed af.

De afgelopen jaren hebben er behoorlijk ingehakt. Het wordt steeds voller daar boven. Een paar jaar geleden zat u met de oudjes op de veranda bij Robbert en Annie, tijdens de ‘Oudjesdag’ en nu denk ik dat jullie ‘daar boven’ een kumpulan zullen gaan houden. Pappa zit daar dan samen met de rest van de mannen rond de steeds voller wordende borreltafel en u staat samen met de vrouwen in de steeds voller wordende keuken. Nee mamma, wees gerust, u staat er niet om te koken. En ook zie ik dan dat tante Yola net terugkomt van de winkel, want ze was er op uitgestuurd om nog meer trassi te halen. Ze scheurt met haar fiets de bocht om, knijpt vol in de remmen en stopt slippend bij de keukendeur; hijgend en lachend. Ik zie pappa liefdevol met z’n hoofd schudden omdat hij zijn ‘miss Riboet’ weer overal bovenuit hoort komen. En ik zie hem opstaan, zijn hoofd om de hoek steken en ik hoor hem tegen u zeggen: “Meid, vergeet niet de kroepoek op tafel te zetten.” Hierna loopt hij hoofdschuddend weer terug, want hij weet toch wel dat u het zal vergeten.

Mam, u nam bewust afscheid van Aïsha. U zei: “Ish, je mag niet verdrietig zijn; oma is ook niet verdrietig.” Drie kwartier later zei u: “Ish, onthoud wat oma heeft gezegd.”

Maar mam, Ish is wel verdrietig. Net als Hitty en ik. Net als wij allemaal. We zijn verdrietig omdat we u zullen missen. En ja, we begrijpen echt wel waarom u niet verdrietig bent. U wist dat u naar pappa mocht gaan en naar al die anderen die u voorgingen. Het is dus goed. We zijn blij voor u.

Ik weet dat u straks, net als pappa, heel dicht bij me zult zijn. En iedere keer wanneer ik naar jullie hoekje in onze kruidentuin kijk weet ik dat jullie samen zijn. En dat is mooi.

Ron Krancher,

Den en Rust, Bilthoven 30 juni 2010.

.

(Ter afsluiting van de ceremonie zongen alle gasten te samen het volgende lied van Vera Lynn, dat mijn moeder vorig jaar, bij de crematieplechtigheid voor haar schoonzuster Stien, met volle overtuiging meezong.)

We’ll meet again

Don’t know where, don’t know when

But I know we’ll meet again some sunny day

Keep smiling through just like you always do

‘Till the blue skies drive the dark clouds far away

.

So, will you please say hello to the folks that I know

Tell them I won’t be long

They’ll be happy to know that as you saw me go

I was singing this song

.

We’ll meet again

Don’t know where, don’t know when

But I know we’ll meet again some sunny day…..

.

Copyright © by Ronald E. Krancher (Scribent/Anthropologist/Sociologist of Non-Western Societies) Weesp, 4 juli 2010.